Toen de dwergen voor de verhoging de teugels inhielden om de koning te groeten, liet de wolvenridder zijn schild vallen. Toen hij zich opzij boog om ernaar te grijpen verloor de ridder met de hertenbok de controle over zijn zware lans, zodat die tegen zijn rug ramde. De wolvenridder viel van zijn varken en zijn lans zwiepte rond en trof het hoofd van zijn tegenstander. Ze belandden allebei wanordelijk op de vloer. Toen ze opstonden probeerden ze allebei de hond te bestijgen. Er volgde een hevig geschreeuw en geduw. Uiteindelijk wisten ze weer in het zadel te komen, maar wel op elkaars rijdier, met het verkeerde schild, en achterstevoren. Er was enige tijd nodig om dat recht te zetten, maar ten slotte haastten ze zich naar de tegenovergestelde uiteinden van de zaal en wendden hun rijdieren voor het steekspel. Terwijl de heren en dames ginnegapten en grinnikten botsten de mannetjes met geraas en gerinkel op elkaar. De lans van de wolvenridder trof de helm van de hertenbokridder en stootte zijn hoofd er finaal af. Terwijl het bloed in het rond spatte tolde het door de lucht en landde bij heer Gyllis op schoot. De dwerg zonder hoofd denderde met maaiende armen om de tafels heen. Honden blaften, vrouwen krijsten en Uilebol zwaaide met veel vertoon gevaarlijk heen en weer op zijn stelten, totdat heer Gyllis een druipend rode meloen uit de kapotte helm trok, het moment voor de hertenbokridder om zijn hoofd uit zijn harnas te steken. Een hernieuwde storm van gelach deed de zaal op zijn grondvesten schudden. De ridders wachtten tot die was weggeebd en draaiden onder het uitwisselen van kleurrijke scheldwoorden om elkaar heen. Ze stonden net op het punt voor een tweede rit uiteen te gaan toen de hond zijn ruiter afwierp en de zeug beklom. Het enorme varken gilde van ellende en de bruiloftsgasten van de lach, vooral toen de ridder met de hertenbok de wolvenridder besprong, zijn houten broek liet zakken en als een bezetene tegen het onderlijf van de ander begon op te rijden.
‘Genade, genade!’ krijste de onderste dwerg. ‘Waarde ser, steek uw zwaard op!’
‘Doe ik, doe ik, als u de schede stilhoudt!’ antwoordde de bovenste dwerg tot algemene hilariteit. De wijn spoot Joffry’s neusgaten uit. Terwijl hij naar adem hapte stond hij wankelend op en smeet bijna zijn grote kelk met het dubbele handvat omver. ‘Een kampioen,’ riep hij, ‘we hebben een kampioen!’ Toen men zag dat de koning sprak, werd het stil in de zaal. De dwergen maakten zich van elkaar los, ongetwijfeld in afwachting van het koninklijke dankwoord. ‘Maar geen waarachtige kampioen,’ zei Joff. ‘Een waarachtige kampioen verslaat alle uitdagers.’ De koning klom op tafel. ‘Wie daagt onze kleine kampioen uit?’ Met een verheugde glimlach keerde hij zich naar Tyrion toe.
Het gelach overspoelde hem als een golf. Tyrion Lannister kon zich niet herinneren dat hij was opgestaan of op zijn stoel was geklommen, maar hij merkte dat hij op tafel stond. De zaal was een door fakkels verlicht waas van honende gezichten. Hij vertrok zijn eigen gezicht tot de meest afschuwelijke aanfluiting van een glimlach die de Zeven Koninkrijken ooit hadden aanschouwd. ‘Uwe genade,’ riep hij, ‘ik rijd op het varken… maar alleen als u op de hond rijdt!’
Joff keek donker, in verwarring gebracht. ‘Ik? Ik ben geen dwerg. Waarom ik?’
Hij wist niet wat zaliger was: het ogenblik van geschokte stilte, de orkaan van gelach die volgde, of de blinde woede op het gezicht van zijn neef. Tevreden sprong de dwerg weer op de grond, en tegen de tijd dat hij omkeek, waren ser Osmond en ser Meryn bezig Joff ook van tafel te helpen. Toen hij zag dat Cersei hem woedend aankeek, wierp Tyrion haar een kushandje toe.
Hij was opgelucht toen de muzikanten begonnen te spelen. De kleine toernooiridders leidden de hond en de zeug de zaal uit, de gasten bogen zich weer over hun bord met zult en Tyrion riep om nog een beker wijn. Maar plotseling voelde hij ser Garlans hand op zijn mouw. ‘Pas op, heer,’ zei de ridder waarschuwend. ‘De koning.’
Tyrion draaide zich om in zijn stoel. Joff was bijna bij hem, zijn gezicht rood aangelopen. Hij wankelde en over de rand van de grote gouden bruiloftskelk die hij met beide handen mee torste, golfde wijn. ‘Uwe genade,’ was het enige wat Tyrion nog kon zeggen voordat de koning de kelk boven zijn hoofd omkeerde. De wijn liep in een rode waterval over zijn gezicht, doordrenkte zijn haar, prikte in zijn ogen, brandde in zijn wond, stroomde over zijn wangen en doorweekte het fluweel van zijn nieuwe wambuis. ‘Hoe bevalt dat, Kobold?’ zei Joff spottend. Tyrions ogen stonden in brand. Hij depte zijn gezicht met de achterkant van zijn mouw en probeerde de wereld al knipperend weer zichtbaar te maken. ‘Daar hebt u verkeerd aan gedaan, uwe genade,’ hoorde hij ser Garlan rustig zeggen.
‘In het geheel niet, ser Garlan.’ Tyrion durfde dit niet nog verder uit de hand te laten lopen, niet hier, terwijl het halve rijk toekeek. ‘Het komt niet bij iedere koning op, een nederig onderdaan te eren door hem uit zijn eigen koninklijke kelk te bedienen. Jammer dat de wijn gemorst is.’
‘Niks gemorst,’ zei Joff, te bot om de uitweg te kiezen die Tyrion hem bood. ‘En ik bediende je niet.’
Plotseling verscheen koningin Marjolij naast Joffry. ‘Mijn dierbare vorst,’ smeekte het meisje Tyrel, ‘kom, keer naar uw plaats terug, de volgende zanger wacht.’
‘Alaric van Eysen,’ zei vrouwe Olenna Tyrell, leunend op haar stoel. Ze sloeg niet meer acht op de met wijn doorweekte dwerg dan haar kleindochter had gedaan. ‘Ik hoop toch zo dat hij “De regens van Castameer” voor ons speelt. Dat is al een uur niet gebeurd, ik ben al vergeten hoe het gaat.’
‘Daarnaast wil ser Addam graag een dronk uitbrengen,’ zei Marjolij. ‘Alstublieft, uwe genade.’
‘Ik heb geen wijn,’ verklaarde Joffry. ‘Hoe kan ik nu op iemand drinken als ik geen wijn heb? Oom Kobold, bedient u mij. Als u niet in het strijdperk wilt treden moet u mijn schenker zijn.’
‘Het zal mij een grote eer zijn.’
‘Oprapen! Ben je net zo onhandig als lelijk?’ Hij moest onder de tafel kruipen om het ding te vinden. ‘Goed. En nu met wijn vullen.’ Hij pakte een flacon van een dienster en schonk de kelk voor driekwart vol. ‘Nee, op je knieen, dwerg.’ Tyrion knielde en hief de zware beker op, zich afvragend of hij op het punt stond een tweede stortbad te krijgen. Maar Joffry pakte de bruiloftskelk met een hand, dronk met diepe teugen en zette hem op tafel. ‘Sta nu maar op, oom.’
Zijn benen verkrampten toen hij overeind wilde komen en bezweken bijna onder zijn lijf. Tyrion moest een stoel grijpen om niet te vallen. Ser Garlan stak hem een hand toe. Joffry lachte, en Cersei ook. Anderen volgden. Hij kon niet zien wie, maar hij hoorde ze.
‘Uwe genade.’ Heer Tywins stem was vlekkeloos correct. ‘De pastei wordt binnengebracht. We hebben uw zwaard nodig.’
‘De pastei?’ Joffry nam zijn koningin bij de hand. ‘Kom, madame, de pastei.’
De gasten stonden op. Ze riepen, klapten en sloegen hun wijnbekers tegen elkaar, terwijl de grote pastei traag de lange weg door de zaal aflegde, voortgerold door een half dozijn stralende koks. Hij was twee pas in doorsnee, knapperig en goudbruin, en binnenin klonk gepiep en gebons. Tyrion hees zich weer in zijn stoel. Nu nog een duif die op hem scheet en zijn dag kon niet meer stuk. De wijn was door zijn wambuis en zijn kleingoed gesijpeld en hij kon de nattigheid op zijn huid voelen. Hij zou zich eigenlijk moeten verkleden, maar niemand mocht het feest verlaten voordat het tijd was voor de bedceremonie. Dat zou nog zeker twintig tot dertig gangen duren, schatte hij.
Koning Joffry en zijn koningin ontmoetten de pastei voor de verhoging. Toen Joff zijn zwaard trok, legde Marjolij een hand op zijn arm om hem tegen te houden. ‘Weduwenwee is niet bedoeld om pasteien te snijden.’
‘Dat is waar.’ Joffry verhief zijn stem. ‘Ser Ilyn, uw zwaard!’
Uit de schaduwen achter in de hal dook ser Ilyn Peyn op.
