‘Heer Renling is door een van zijn eigen lijfwachten vermoord, een of andere vrouw uit Tarth.’
‘Die vrouw uit Tarth is de reden dat ik hier ben. Ik heb haar in een cel gegooid om ser Loras tot bedaren te brengen, maar ik geloof nog eerder in Renlings geest dan dat zij hem enig kwaad heeft gedaan. Maar Stannis…’
‘Joffry is door vergif gestorven, niet door toverij.’ Heer Tywin gluurde nogmaals naar Jaimes stomp. ‘Zonder zwaardhand kun je niet in de Koningsgarde dienen…’
‘Dat kan wel,’ onderbrak hij zijn vader. ‘En ik zal het doen ook. Er is een precedent. Ik zoek het wel op in het Witte Boek, als u wilt. Verminkt of heel, een ridder van de Koningsgarde dient voor het leven.’
‘Daar heeft Cersei verandering in gebracht toen ze ser Barristan om ouderdomsredenen verving. Een passend geschenk aan het Geloof zal de Hoge Septon er wel toe overhalen, je van je geloften te ontslaan. Toegegeven, het was dwaasheid van je zuster om Selmy weg te sturen, maar nu ze de poort open heeft gezet…’
‘… is het nodig dat iemand die weer sluit.’ Jaime stond op. ‘Ik ben het zat dat hooggeboren vrouwen emmers stront over me heen schoppen, vader. Niemand heeft me ooit gevraagd of ik bevelhebber van de Koningsgarde wilde worden, maar het ziet ernaar uit dat ik dat ben. Ik ben verplicht…’
‘Zeker.’ Ook heer Tywin stond op. ‘Verplicht aan het huis Lannister. Jij bent de erfgenaam van de Rots van Casterling. Dat is waar je thuishoort. Tommen moet met je mee, als je pupil en schildknaap. De Rots is de juiste plaats om hem een Lannister te leren zijn, en ik wil hem bij zijn moeder vandaan houden. Ik ben voornemens, een nieuwe echtgenoot voor Cersei te zoeken. Oberyn Martel misschien, zodra ik heer Tyrel ervan heb overtuigd dat zo’n verbintenis geen bedreiging voor Hooggaarde vormt. En het is hoog tijd dat je trouwt. De Tyrels dringen er nu op aan dat Marjolij aan Tommen wordt uitgehuwelijkt, maar als ik hun in plaats daarvan jou aanbood…’
‘Heer Tyrel zweert dat het meisje nog maagd is.’
‘Voor mijn part sterft ze als maagd.
‘Je bent mijn zoon…’
‘Ik ben een ridder van de Koningsgarde. De bevelhebber van de Koningsgarde. En dat is het enige wat ik ooit wil zijn!’
Een gouden vuurgloed blonk in de stijve bakkebaarden die heer Tywins gezicht omlijstten. In zijn nek klopte een ader, maar hij zei niets. En hij zei niets. En zei niets.
De gespannen stilte duurde voort totdat Jaime er niet meer tegen kon. ‘Vader…,’ begon hij.
‘U bent mijn zoon niet.’ Heer Tywin wendde zijn gezicht af. ‘U zegt dat u de bevelhebber van de Koningsgarde bent, en meer niet. Uitstekend, ser. Ga dan, en doe uw plicht.’
Davos
‘R’hllor die ons adem heeft geschonken, wij danken u,’ zong Melisandre. ‘R’hllor die ons de dag heeft geschonken, wij danken u.’
De stem van ser Axel Florens schalde als een trompet. Terwijl hij daar zo stond met zijn bolle bast en zijn o-benen, likte het vuurschijnsel zijn gezicht als een monsterlijke oranje tong. Davos vroeg zich af of ser Axel hem straks zou bedanken. Na wat ze vannacht gingen doen zou hij wel eens als Hand des Konings kunnen eindigen, zijn grote droom. Melisandre riep: ‘Wij danken u voor Stannis, bij uw gratie onze koning. Wij danken u voor het zuiver witte vuur van zijn goedheid, voor het rode zwaard der gerechtigheid in zijn hand, voor de liefde die hij zijn getrouwen toedraagt. Leid hem en bescherm hem, R’hllor, en schenk hem de kracht om zijn vijanden terneer te slaan.’
Toen hij een jongen was, hadden de septons Davos geleerd de Oude Vrouw om wijsheid te bidden, de Krijgsman om moed, de Smid om kracht. Maar het was de Moeder tot wie hij nu bad om zijn zoon Devan te behoeden voor de demonische god van de rode vrouw.
‘Heer Davos? Zullen we maar?’ Ser Andries raakte zachtjes zijn elleboog aan. ‘Heer?’
De titel klonk hem nog steeds vreemd in de oren, maar toch wendde Davos zich van het raam af. ‘Ja. Het is tijd.’ Stannis, Melisandre en de mannen van de koningin zouden nog minstens een uur bidden. De rode priesters staken dagelijks met zonsondergang hun vuren aan om R’hllor te danken voor de zojuist verstreken dag en hem te smeken de volgende morgen zijn zon weer te zenden om de toenemende duisternis uit te bannen.
Zijn metgezellen pasten hun schreden bij de zijne aan om hem bij te houden. De Bastaard van Nachtzang had een pokdalig gezicht en een air van verlopen ridderlijkheid. Ser Gerald Gauer was breed, bruusk en blond, ser Andries Estermont was een kop groter, met een vierkante baard en ruige bruine wenkbrauwen. Op hun manier waren het allemaal prima kerels, dacht Davos.
‘Vuur is een levend wezen,’ had de rode vrouw gezegd toen hij haar had gevraagd, hem de toekomst in de vlammen te leren zien.
‘Het beweegt voortdurend, verandert voortdurend… als een boek waarvan de letters dansen en vervloeien wanneer je ze probeert te lezen. Er zijn jaren van oefening nodig om de vormen achter de vlammen te zien, en nog meer om de vorm van wat komen gaat te onderscheiden van wat zou kunnen zijn of wat geweest is. Zelfs dan is het moeilijk, moeilijk. Dat begrijpen jullie niet, jullie mensen van de zonsondergangslanden.’ Toen had Davos
