haar gevraagd hoe het dan mogelijk was dat ser Axel het kneepje zo snel onder de knie had gekregen, maar daarop had ze slechts raadselachtig geglimlacht en gezegd: ‘Elke kat kan rode muizen zien spelen als hij in het vuur staart.’
Hij had er tegenover zijn mannen geen doekjes om gewonden.
‘De rode vrouw ziet misschien wat we van plan zijn,’ had hij hen gewaarschuwd.
‘Dan doden we eerst haar,’ drong Lewis het Viswijf aan. ‘Ik weet wel een plek waar we haar in een hinderlaag kunnen lokken, vier man, met scherpe zwaarden…’
‘Dan roep je het noodlot over ons allemaal af,’ zei Davos. ‘Maester Cressen heeft geprobeerd haar te doden, en dat had ze meteen in de gaten. Uit haar vlammen, vermoed ik. Mijn indruk is, dat ze het heel snel merkt als ze persoonlijk bedreigd wordt. Maar ze kan heus niet alles zien. Als we haar negeren, kunnen we misschien aan haar aandacht ontsnappen.’
‘Heimelijkheid en steelsheid zijn niet eervol,’ wierp ser Triston van Talingheul tegen. Hij was een leenman van Brandglas geweest voordat heer Guneer in Melisandres vuur was geeindigd.
‘Is het dan eervol om te branden?’ vroeg Davos hem. ‘U hebt heer Brandglas zien omkomen. Is dat wat u wilt? Ik heb nu geen mannen van eer nodig. Ik heb
Dat deden ze. Goeie goden, ze deden mee.
Maester Pylos was met Edric Storm sommen aan het doornemen toen Davos de deur openduwde. Ser Andries kwam vlak achter hem aan. De anderen waren achtergebleven om de trap en de kelderdeur te bewaken. De maester onderbrak zijn bezigheid. ‘Dat is alles voor vandaag, Edric.’
De jongen begreep niet waarom ze gestoord werden. ‘Heer Davos, ser Andries. We waren net sommen aan het maken.’
Ser Andries glimlachte. ‘Op jouw leeftijd had ik een hekel aan sommen, neeflief.’
‘Ik vind het niet zo erg. Toch vind ik geschiedenis het leukst. Dat zit vol verhalen.’
‘Edric,’ zei maester Pylos, ‘ga gauw je mantel halen. Je moet met heer Davos mee.’
‘O ja?’ Edric kwam overeind. ‘Waar gaan we heen?’ Hij begon te pruilen. ‘Ik wil niet tot de Heer des Lichts bidden. Ik ben voor de Krijgsman, net als mijn vader.’
‘Dat weten we,’ zei Davos. ‘Kom jongen, niet treuzelen.’
Edric sloeg een dikke mantel van ongeverfde wol met een kap om. Maester Pylos hielp hem met het dichtgespen en trok de kap over zijn hoofd. ‘Komt u ook mee, maester?’ vroeg de jongen.
‘Nee.’ Pylos raakte de ketting van vele metalen aan die hij om zijn hals droeg. ‘Mijn plaats is hier in Drakensteen. Ga nu maar met heer Davos mee en doe wat hij zegt. Je weet toch dat hij de Hand des Konings is? Wat heb ik je over de Hand des Konings verteld?’
‘De Hand spreekt met de stem des Konings.’
De jonge maester glimlachte. ‘Zo is het. Ga nu maar.’
Davos had zijn twijfels over Pylos gehad; misschien nam hij het hem kwalijk dat hij de oude Cressen had vervangen. Maar nu kon hij slechts de moed van de man bewonderen.
Buiten de vertrekken van de maester stond ser Gerald te wachten bij de trap. Edric Storm keek hem nieuwsgierig aan. Toen ze naar beneden liepen, vroeg hij: ‘Waar gaan we naartoe, heer Davos?’
‘Naar het water. Er ligt een schip op je te wachten.’
De jongen bleef abrupt staan. ‘Een schip?’
‘Eentje van Salladhor Saan. Salla is een goede vriend van me.’
‘Ik ga met je mee, neef,’ verzekerde ser Andries hem. ‘Je hoeft nergens bang voor te zijn.’
Tk ben niet bang,’ zei Edric verontwaardigd. ‘Alleen… komt Shirine ook mee?’
‘Nee,’ zei Davos. ‘De prinses moet hier blijven, bij haar vader en moeder.’
‘Dan moet ik naar haar toe,’ verklaarde Edric. ‘Om afscheid te nemen. Anders wordt ze verdrietig.’
De jongen fronste zijn voorhoofd. ‘Weet u zeker dat ik weg moet?
Waarom zou mijn oom me van Drakensteen wegsturen? Heb ik hem boos gemaakt? Dat was dan niet de bedoeling.’ Weer kreeg hij die koppige blik. ‘Ik wil mijn oom spreken. Ik wil koning Stannis spreken.’
Ser Andries en ser Gerald wisselden een blik. ‘Daar is geen tijd voor, neef,’ zei ser Andries.
‘Ik wil hem zien!’ drong Edric aan, luider nu.
‘Hij wil jou niet zien.’ Davos moest iets zeggen om de jongen in beweging te brengen. ‘Ik ben zijn Hand, ik spreek met zijn stem. Moet ik naar de koning gaan en hem vertellen dat jij weigerde te doen wat je gezegd werd? Weet je hoe boos hij dan wordt? Heb je je oom ooit boos gezien?’ Hij trok zijn handschoen uit en hield de jongen de vier vingers voor die door Stannis ingekort waren. ‘Ik wel.’
Dat was allemaal gelogen: Stannis Baratheon was helemaal niet boos geweest toen hij de bovenste vingerkootjes van zijn Uienridder had afgehakt. Hij had slechts zijn onbuigzame gerechtigheid betoond. Maar Edric Storm was toen nog niet geboren en kon dat niet weten. En het dreigement miste zijn uitwerking niet. ‘Dat had hij niet moeten doen,’ zei de jongen, maar hij liet zich door Davos bij de hand nemen en de trap af trekken.
Bij de kelderdeur voegde de Bastaard van Nachtzang zich bij hen. Ze staken snel een schemerig binnenplein over en daalden een paar treden af, onder de stenen staart van een verstarde draak door. Lewis het Viswijf en Omer Zwartebes wachtten hen op bij het achterpoort) e, twee wachters vastgebonden en gekneveld aan hun voeten. ‘De boot?’ vroeg Davos hen.
‘Ligt klaar,’ zei Lewis. ‘Vier roeiers. De galei ligt vlak achter de landtong voor anker. De
Davos grinnikte.
Hij knielde voor Edric Storm neer. ‘Ik moet nu weg,” zei hij. ‘Er ligt een boot klaar die je naar een galei zal roeien. Die steekt dan de zee over. Jij bent Roberts zoon, dus ik weet dat je dapper zult zijn, wat er ook gebeurt.’
‘Ja, alleen…’ De jongen aarzelde.
‘Beschouw dit maar als een avontuur, jonker.’ Davos deed zijn best om flink en opgewekt te klinken. ‘Hiermee begint het avontuur van je leven. Moge de Krijgsman je beschermen.’
‘En moge de Vader rechtvaardig over u oordelen, heer Davos.’
De jongen liep met zijn neef, ser Andries, het achterpoortje uit. De anderen volgden, op de Bastaard van Nachtzang na.
‘Deze twee?’ duidde ser Rolland op de wachters toen hij het poortje gesloten en vergrendeld had.
‘Sleep maar naar een kelder,’ zei Davos. ‘Als Edric veilig en wel onderweg is, kun je hun boeien doorsnijden.’
De bastaard knikte kort, want er viel verder niets meer te zeggen. Het eenvoudigste was achter de rug. Davos trok zijn handschoen aan en wenste dat hij zijn geluk niet verloren had. Met die zak botjes om zijn hals was hij een beter en moediger mens geweest. Hij haalde zijn ingekorte vingers door zijn dunner wordende bruine haar en vroeg zich af of hij het moest laten snijden. Als hij voor de koning stond, diende hij er toonbaar uit te zien. Drakensteen had er nog nooit zo donker en angstaanjagend uitgezien. Hij liep langzaam en zijn voetstappen weergalmden tegen zwarte muren en draken.
