moet licht hebben!’ brulde hij. De blijden werden haastig met vaten pek geladen, die met een toorts werden aangestoken. De wind wakkerde de vlammen tot een felrode furie aan. ‘NU!’ brulde Nooy. De contragewichten ploften omlaag, de werparmen kwamen omhoog en sloegen met een bons tegen de beklede dwarsbalken. Brandend pek tolde door het donker en wierp een onwerkelijk flakkerlicht op de grond. Jon ving een glimp op van mammoets die log door het schemerdonker bewogen en verloor ze even snel weer uit het oog.
Hij liep naar rand van de afgrond.
‘De poort!’ riep Pyp uit. ‘Ze staan voor de poort!’
De Muur was te groot om met de gebruikelijke middelen te bestormen: te hoog voor ladders of belegeringstorens, te dik voor stormrammen. Geen enkele blijde kon een steen slingeren die groot genoeg was om er een bres in te slaan, en als je hem in brand probeerde te steken zou het smeltwater de vlammen doven. Je kon er overheen klimmen, zoals de rovers bij Grijswacht hadden gedaan, maar alleen als je sterk en fit was en een vaste greep had en zelfs dan zou je zoals Jarl kunnen eindigen, op een boom gespietst.
‘Het moet daarbeneden koud zijn,’ zei Nooy. ‘Als we ze eens wat opwarmden, jongens?’ Langs de buitenrand van de Muur stond een tiental kruiken lampolie opgesteld. Pyp rende met een toorts de rij langs en stak ze aan. Owen de Onnozele volgde hem en duwde ze een voor een over de rand. Lichtgele vuurtongen lekten aan de kruiken toen ze naar beneden stortten. Toen de laatste weg was, trapte Gren de klemmen van een vat pek en liet ook dat over de rand denderen. De geluiden beneden verkeerden in geschreeuw en gekrijs, dat hun als muziek in de oren klonk.
Desondanks bleven de trommen slaan, de blijden sidderden en dreunden, en het geluid van doedelzakken dreef als het gezang van vreemde, woeste vogels door de nacht. Septon Cellador begon ook te zingen, zijn stem beverig en dik van de wijn.
Donal Nooy draaide zich met een ruk naar hem om. ‘Iedereen hier die zijn zwaard stilhoudt, trap ik tegen zijn reet, zo de Muur af… te beginnen met jou, septon.
‘Hier,’ zei Satijn.
‘En hier,’ zei Mulling. ‘Maar hoe vind ik een doelwit? Het is daar even zwart als in een varkensbuik. Waar zijn ze?’
Nooy wees naar het noorden. ‘Als je genoeg pijlen afschiet vind je er allicht een paar. In elk geval jaag je ze de stuipen op het lijf.’
Hij keek de kring door het vuur beschenen gezichten rond. ‘Ik heb twee bogen en twee speren nodig die me de tunnel helpen verdedigen als ze door de poort heen breken.’ Er stapten er meer dan tien naar voren, en de smid koos zijn vier man uit. ‘Jon, de Muur is van jou tot ik terug ben.’
Even dacht Jon dat hij het verkeerd had verstaan. Het klonk alsof Nooy hem het bevel had overgedragen. ‘Heer?’
Naderhand kwam het Jon Sneeuw voor alsof hij die nacht had gedroomd. Zij aan zij met de strooien soldaten, hun langbogen of kruisbogen in hun half bevroren handen geklemd, schoten zijn mensen honderd vluchten pijlen af op lieden die ze niet eens konden zien. Zo nu en dan kwam er bij wijze van antwoord een wildlingenpijl terugvliegen. Hij zond mannen naar de kleinere katapulten en vulde de lucht met scherpgepunte stenen ter grootte van een reuzenvuist, maar het donker slokte ze op zoals iemand een handvol noten zou opslokken. Mammoets trompetterden in het donker, vreemde stemmen schreeuwden in nog vreemdere talen en septon Cellador bad zo luid en beschonken om het aanbreken van de dag dat Jon zelf in de verleiding kwam hem over de rand te kieperen. Aan hun voeten hoorden ze een mammoet sterven, en ze zagen een tweede brandend door het geboomte stieren en zonder onderscheid mensen en bomen vertrappen. De wind werd kouder en kouder. Hob kwam via de ketting omhoog met kommen uiensoep die door Owen en Clydas aan de schutters werden uitgedeeld terwijl ze op hun post stonden, om tussen het schieten door te worden leeggeslobberd. Zei ging met haar kruisboog tussen hen in staan. Na vele uren schokken en schudden raakte er iets los aan de rechter blijde. Het contragewicht schoot met een dreun omlaag, onverwachts en met rampzalige gevolgen: de werparm werd knarsend en krakend opzij gewrikt. De linkerblijde bleef doorwerpen, maar de wildlingen leerden al snel de plaats mijden waar de lading neerkwam.
Toen brak de rijzende zon door en wierp bleke lansen van licht over het slagveld. Jon merkte dat hij met ingehouden adem naar de halve mijl brede strook gekapt bos tussen de Muur en de rand van het geboomte keek.
