sloeg Pyp de plug waarmee het verzegeld was eruit, propte er een gedraaide lap in en stak die aan met een toorts. Ze duwden het samen over de rand. Honderd voet dieper raakte het de Muur en ontplofte, zodat de versplinterde duigen en brandende olie door de lucht vlogen. Inmiddels rolde Gren nog een vat naar de rand en Kets had er ook een. Pyp stak ze allebei aan. ‘
‘Die smeerlappen hebben m’n been geraakt.’ Reservelaars trok de pijl eruit en zwaaide hem boven zijn hoofd. ‘M’n houten been!’
Er ging een ongelijkmatig gejuich op. Zei greep Owen bij zijn handen, draaide hem in een kringetje rond en gaf hem een lange tongkus waar iedereen bij stond. Ze probeerde ook Jon te kussen, maar hij greep haar bij haar schouder en duwde haar vriendelijk maar vastberaden van zich af. ‘Nee,’ zei hij.
Wie het meest ontzet was, viel moeilijk te zeggen. ‘Maar,’ stamelde Gren, ‘m-maar wat moet ik doen als de wildlingen nog een keer aanvallen?’
Terwijl ze in de kooi omlaag zakten, deed Pyp zijn helm af en veegde zijn voorhoofd af. ‘Bevroren zweet. Walgelijker kan het niet.’
Hij lachte. ‘Goden, ik geloof niet dat ik ooit eerder zo’n honger heb gehad. Ik zweer je, ik zou een complete oeros op kunnen. Denk je dat Hob bereid is Gren voor ons in de pot te stoppen?’ Toen hij Jons gezicht zag, verdween zijn glimlach. ‘Wat is er? Je been?’
‘Mijn been,’ beaamde Jon. Zelfs spreken kostte hem moeite.
‘Maar niet het gevecht? Dat hebben we gewonnen.’
‘Vraag dat maar nadat we de poort hebben gezien,’ zei Jon grimmig.
Na het gevecht tegen de Thenns hadden ze bijna een hele dag nodig gehad om het ijs en de kapotte balken voor de binnenpoort weg te halen. Vlekkenkop, Kets en nog een paar bouwers hadden er heftig voor gepleit het puin te laten liggen, omdat Mans dan nog een obstakel uit de weg zou moeten ruimen. Maar dat zou betekend hebben dat ze de tunnel verder niet konden verdedigen, en Nooy had er niets van willen weten. Met mannen in de moordgaten en schutters en speren achter ieder hek zouden een paar vastberaden broeders honderd keer zoveel wildlingen kunnen tegenhouden, en de doorgang zou verstopt raken met lijken. Hij was niet van plan Mans de vrije doorgang door het ijs te geven. Dus hadden ze de kapotte trap met houwelen, spaden en touwen weggehaald en zich een terugweg gebaand naar de poort. Jon wachtte bij de koude ijzeren tralies, terwijl Pyp bij maester Aemon de reservesleutel ging halen. Tot zijn verrassing kwam de maester zelf mee terug, vergezeld door Clydas met een lantaarn.
‘Kom me opzoeken als we klaar zijn,’ zei de oude man tegen Jon, terwijl Pyp met de kettingen prutste. ‘Ik moet je verband verschonen en je een nieuw compres geven, en je zult ook nog wel wat droomwijn willen tegen de pijn.
Jon knikte zwakjes. Het hek zwaaide open. Pyp ging hen voor de tunnel in, gevolgd door Clydas met de lantaarn. Jon moest zijn uiterste best doen om maester Aemon bij te houden. Het ijs sloot hen aan alle kanten in. Hij voelde hoe de kou in zijn botten trok, en hij bespeurde het gewicht van de Muur boven zijn hoofd. Het was net of hij de muil van een ijsdraak in liep. De tunnel maakte een bocht, en nog een. Pyp ontsloot een tweede ijzeren poort. Ze liepen door, sloegen nog een bocht om en zagen verderop een flets, flauw licht door het ijs schemeren.
Toen zei Pyp: ‘Er ligt bloed op de grond.’
In de laatste twintig voet van de tunnel waren ze strijdend ten onder gegaan. De buitendeur van met ijzer beslagen eikenhout was kapot gehakt, ingebeukt en ten slotte van zijn scharnieren gerukt, en een van de reuzen was tussen de splinters door naar binnen gekropen. De lantaarn deed het gruwelijke tafereel in een naargeestig, roodachtig licht baden. Pyp wendde zijn hoofd af om te braken, en Jon merkte dat hij maester Aemon om zijn blindheid benijdde. Nooy en zijn mannen hadden in de tunnel gewacht, achter een hek van zware ijzeren tralies, zoals Pyp er zojuist twee geopend had. De twee kruisbogen hadden ruim tien bouten afgeschoten toen de reus zich naar hen toe gewerkt had. Toen moesten de mannen met de speren naar voren zijn gekomen en door de tralies toegestoten hebben. Toch had de reus nog de kracht gehad om zijn arm erdoor te steken, Vlekkenkop de nek om te draaien, het ijzeren hek te grijpen en de tralies uiteen te buigen. Stukken kapotte ketting lagen over de vloer verspreid.
‘Zijn ze allemaal dood?’ vroeg maester Aemon zachtjes.
‘Ja. Donal was de laatste.’ Donals zwaard stak diep in de hals van de reus, tot halverwege het gevest. De wapensmid had Jon altijd een forse kerel toegeschenen, maar nu hij tussen de massieve armen van de reus geklemd zat, leek hij bijna een kind. ‘De reus heeft zijn ruggengraat gebroken. Ik weet niet wie er het eerst dood was.’ Hij pakte de lantaarn en stapte naar voren om het beter te zien. ‘Mag.’
Nu had hij behoefte aan zon. Het was zo koud en donker in de tunnel, en er hing zo’n verstikkende stank van bloed en dood. Jon gaf de lantaarn aan Clydas terug, wurmde zich om de lijken heen en tussen de verwrongen tralies door en liep het daglicht in om te zien wat zich achter de versplinterde deur bevond.
Het enorme karkas van een dode mammoet versperde een deel van de weg. Een van de slagtanden van het beest bleef achter zijn mantel haken, zodat die kapot scheurde toen hij erlangs schoof. Buiten lagen nog drie reuzen, half begraven onder puin, prut en hard geworden pek. Hij zag waar het vuur de Muur had doen smelten: grote plakken ijs waren door de hitte omlaag komen glibberen en op de verschroeide bodem in stukken gebroken. Hij keek op om te zien waar ze vandaan kwamen.
‘Je kunt tegen hem zeggen wat je wilt,’ zei maester Aemon vriendelijk. ‘Hij zal glimlachen, knikken en het weer vergeten. Dertig jaar geleden kwam ser Wynten Kloek een stem of tien te kort om opperbevelhebber te worden. Hij zou het heel goed gedaan hebben. Tien jaar geleden zou hij ook nog capabel zijn geweest. Nu niet meer. Dat weet jij net zo goed als Donal het wist, Jon.’
Dat was zo. ‘Neemt u het bevel dan op u,’ zei Jon tegen de maester. ‘U bent al uw hele leven op de Muur, u zullen de mannen gehoorzamen. We moeten de poort afsluiten.’
‘Ik draag een maestersketen en heb de maesterseed afgelegd. Mijn orde dient, Jon. Wij geven raad, geen bevelen.’
‘Iemand moet toch…’
‘Jij. Jij moet de leiding geven.’
‘Nee.’
‘Ja, Jon. Niet voor lang, alleen maar tot het garnizoen terug is. Donal heeft jou uitgekozen, en Qhorin Halfhand voor hem. Opperbevelhebber Mormont had je tot zijn oppasser benoemd. Je bent een zoon van
