‘Juist, ja.’ Hij nam aan dat ser Robert Steen een bastaard uit de Vallei geweest zou kunnen zijn die in de Betwiste Landen zijn zwaard had verhuurd. Anderzijds was hij misschien niet meer dan een naam die ser Osmond van een dode koning en een slotmuur in elkaar had geknutseld.
Maar Ketelzwart zou in ieder geval wel een zwaard en een schild kunnen hanteren. Huurlingen waren zelden de meest eerzame lieden, maar ze moesten over een zekere bekwaamheid beschikken om in leven te blijven. ‘Goed, ser,’ zei Jaime. ‘U kunt gaan.’
Ketelzwarts grijns kwam terug. Hij stapte met opschepperige passen het vertrek uit.
‘Ser Meryn.’ Jaime glimlachte de zuur kijkende ridder met het roestbruine haar en de wallen onder zijn ogen toe. ‘Ik heb me laten vertellen dat Joffry u gebruikt heeft om Sansa Stark af te ranselen.’ Hij draaide met een hand het Witte Boek naar hem toe.
‘Toont u mij de passage eens waar we de gelofte afleggen om vrouwen en kinderen te slaan.’
‘Ik voerde het bevel van zijne genade uit. Wij hebben een eed van gehoorzaamheid gezworen.’
‘Matigt u die gehoorzaamheid dan voortaan. Mijn zuster is regentes. Mijn vader is de Hand des Konings. Ik ben bevelhebber van de Koningsgarde. U gehoorzaamt ons, en niemand anders.’
Op ser Meryns gezicht verscheen een koppige uitdrukking. ‘Wilt u zeggen dat we de koning niet moeten gehoorzamen?’
‘De koning is acht jaar. Onze voornaamste taak is, hem te beschermen, ook tegen zichzelf. Gebruikt u dat lelijke ding onder uw helm eens een keertje. Als Tommen wil dat u zijn paard zadelt, doet u dan wat hij zegt. Als hij wil dat u zijn paard doodt, komt u dan naar mij toe.’
‘Jawel. Tot uw orders, ser.’
‘U kunt gaan.’ Toen hij weg was, wendde Jaime zich tot ser BaIon Swaan. ‘Ser Balon, ik heb u menigmaal aan een steekspel zien deelnemen en in melees zowel naast als tegen u gevochten. Ik heb gehoord dat u tijdens de Slag van het Zwartewater uw moed talloze malen hebt bewezen. Het is een eer voor de Koningsgarde dat u er deel van uitmaakt.’
‘De eer is geheel aan mij, heer.’ Ser Balon was hoorbaar op zijn hoede.
‘Ik heb maar een vraag voor u. U dient ons trouw, dat is zo… maar Varys heeft me verteld dat uw broer zich eerst achter Renling en daarna achter Stannis heeft gevoegd, terwijl uw vader verkozen heeft zijn banieren in het geheel niet bijeen te roepen en de hele oorlog achter de muren van Steenhelm te blijven zitten.’
‘Mijn vader is een oude man, heer, de veertig ruimschoots gepasseerd. Hij heeft zijn tijd als krijgsman gehad.’
‘En uw broer?’
‘Donneel is in de slag gewond geraakt en heeft zich aan ser Elwoud Herth overgegeven. Na afloop is hij vrijgekocht en heeft hij, evenals vele andere krijgsgevangenen, trouw aan koning Joffry gezworen.’
‘Dat is waar,’ zei Jaime. ‘Niettemin… Renling, Stannis, Joffry, Tommen… hoe komt het dat hij Balon Grauwvreugd en Robb Stark weggelaten heeft? Hij had de eerste ridder in het rijk kunnen zijn die alle zes de koningen trouw heeft gezworen.’
Ser Balons verlegenheid was duidelijk zichtbaar. ‘Donneel heeft verkeerd gehandeld, maar hij is nu Tommens man. Op mijn woord.’
‘Mijn bezorgdheid geldt niet ser Donneel de Standvastige, maar u. Wat doet u als de dappere ser Donneel zijn zwaard aan de eerstvolgende usurpator opdraagt en op een dag de troonzaal komt binnenstormen? En daar staat u, helemaal in het wit, tussen uw koning en uw bloedverwant. Wat doet u dan?’
‘Ik… heer, dat zal nooit gebeuren.’
‘Het is mij overkomen,’ zei Jaime.
Swaan veegde zijn voorhoofd af met de mouw van zijn witte tuniek.
‘U weet het niet?’
‘Heer.’ Ser Balon richtte zich hoog op. ‘Op mijn zwaard, op mijn eer, op de naam van mijn vader, ik zweer… dat ik niet zal handelen zoals u.’
Jaime lachte. ‘Goed. Hervat uw plichten… en zeg tegen ser Donneel dat hij een weerhaan aan zijn blazoen moet toevoegen.’
Toen was hij alleen met de Bloemenridder.
Ser Loras Tyrel, slank als een zwaard, lenig en fit, droeg een sneeuwwitte linnen tuniek, witte wollen hozen en een gouden riem om zijn middel. Zijn prachtige zijden mantel was met een gouden roos vastgegespt. Hij had lange, zachte bruine lokken, en zijn ogen waren ook bruin en fonkelden brutaal.
‘Ja, heer.’
‘En wist u dat ik
‘Dat ook, heer.’ Hij glimlachte.
Jaime kon die glimlach niet uitstaan. ‘Ik was beter dan u, ser Loras. Ik was groter, ik was sterker, en ik was sneller.’
‘En nu bent u ouder,’ zei de jongen. ‘Heer.’
Hij schoot in de lach.
‘Zoals u van ser Boros en ser Meryn hebt geleerd?’
Dat was wel erg dicht bij de roos. ‘Ik heb geleerd van de Witte Stier en Barristan de Boude,’ snauwde Jaime. ‘Ik heb geleerd van ser Arthur Dayn, het Zwaard van de Morgen, die u alle vijf met zijn linkerhand had kunnen verslaan terwijl hij pieste met de rechter. Ik heb van prins Lewyn van Dorne geleerd, van ser Oswel Whent en van ser Jonothor Darring, allemaal voortreffelijke mannen.’
‘Allemaal dood.’
Net als in een zwaardgevecht was het een goed idee eens een andere uitval te proberen. ‘Ik hoor dat u zich geweldig hebt geweerd in de slag… bijna net zo goed als heer Renlings geest naast u. Een gezworen broeder heeft geen geheimen voor zijn bevelhebber. Vertel eens, ser, wie droeg Renlings wapenrusting?’
Even leek het of Loras Tyrel zou weigeren, maar ten slotte herinnerde hij zich zijn geloften. ‘Mijn broer,’ zei hij nors. ‘Renling was langer dan ik en had een bredere borst. Mij was zijn wapenrusting te wijd, maar Garlan paste hij goed.’
‘Was die maskerade uw idee of het zijne?’
‘Heer Pinkje had het voorgesteld. Hij zei dat de onwetende wapenknechten van Stannis zich dood zouden schrikken.’
‘En dat deden ze dan ook.’
‘Ik heb hem eigenhandig begraven, op een plaats die hij me eens had gewezen toen ik als schildknaap op Stormeinde diende. Niemand zal hem daar ooit vinden om zijn rust te verstoren.’ Hij keek Jaime uitdagend aan, ‘Ik zal koning Tommen beschermen met alle kracht die in mij is, dat zweer ik. Ik zal desnoods mijn leven voor hem geven. Maar Renling zal ik nooit met woorden of daden verraden. Hij had koning moeten zijn. Hij was de beste van allemaal.’
‘Als u het zegt. Nog een ding, en u kunt uw plichten hervatten.’
‘Ja, heer?’
‘Ik heb Brienne van Tarth nog in een torencel zitten.’
De mond van de jongen werd hard. ‘Een zwarte cel zou beter zijn.’
