‘U weet zeker dat ze dat verdient?’
‘Ze heeft de dood verdiend. Ik zei nog tegen Renling dat een vrouw niet in de regenbooggarde thuishoorde. Ze won de melee met een trucje.’
‘Ik meen me nog een ridder te herinneren die dol op trucjes was. Hij streed eens op een tochtige merrie tegen iemand die op een prikkelbare hengst reed. Wat voor trucje paste Brienne toe?’
Ser Loras kreeg een kleur. ‘Ze sprong… het doet er niet toe. Ze won, dat moet ik haar nageven. Zijne genade hing haar een regenboogmantel om. En zij doodde hem. Of ze liet hem sterven.’
‘Dat is nogal een verschil.’
‘Ze had gezworen hem te beschermen. Ser Emmon Caay, ser Robar Roys en ser Parmen Graan hadden dat ook gezworen. Hoe is het mogelijk dat iemand hem te na kon komen met haar in zijn tent en de anderen pal daarvoor? Tenzij ze er meer van wisten.’
‘Op het bruiloftsfeest was u met vijf man,’ bracht Jaime onder de aandacht. ‘Hoe heeft Joffry kunnen sterven? Tenzij u er meer van wist.’
Ser Loras rechtte stijfjes zijn rug. ‘Wij stonden machteloos.’
‘Dat zegt die deerne ook. Ze rouwt evenzeer om Renling als u. Ik verzeker u dat ik nooit om Aerys rouw. Brienne is lelijk en zo koppig als een ezel. Maar ze is niet sluw genoeg om te liegen, en haar trouw grenst aan het absurde. Ze had een eed gezworen om mij naar Koningslanding te brengen, en hier ben ik. Dat ik mijn hand kwijt ben… wel, dat is evenzeer aan mij als aan haar te wijten. In aanmerking genomen wat ze allemaal heeft gedaan om mij te beschermen, lijdt het geen twijfel dat ze voor Renling gevochten zou hebben, als er een vijand was geweest om tegen te vechten. Maar een schaduw?’ Jaime schudde zijn hoofd. ‘Trek uw zwaard, ser Loras. Laat me eens zien hoe u met een schaduw zou vechten. Dat zou ik graag zien.’
Ser Loras maakte geen aanstalten om op te staan. ‘Ze sloeg op de vlucht,’ zei hij. ‘Zij en Catelyn Stark. Ze lieten hem in zijn eigen bloed liggen en gingen ervandoor. Waarom, als het hun werk niet was?’ Hij staarde naar de tafel. ‘Renling had mij de voorhoede toegewezen. Anders zou ik degene zijn geweest die hem zijn wapenrusting had helpen aantrekken. Hij vertrouwde die taak dikwijls aan mij toe. We hadden… we hadden die nacht samen gebeden. Ik liet hem bij haar achter. Ser Parmen en ser Emmon bewaakten de tent, en ser Robar Roys was er ook. Ser Emmon zwoer dat Brienne had… hoewel…’
‘Ja?’ drong Jaime aan, want hij bespeurde iets van twijfel.
‘De halsplaat was doorgesneden. Met een enkele haal. Een stalen halsplaat. Renlings wapenrusting was van het allerbeste staal, iets beters bestond er niet. Hoe heeft ze het voor elkaar gekregen?
Ik heb het zelf geprobeerd, en het was onmogelijk. Ze is krankzinnig sterk voor een vrouw, maar zelfs de Berg zou er een zware bijl voor nodig hebben gehad. En waarom iemand eerst zijn wapenrusting aantrekken en hem dan de keel doorsnijden?’ Hij wierp Jaime een verwarde blik toe. ‘Maar als zij het niet was… hoe kan het nu een schaduw geweest zijn?’
‘Vraag het haar zelf.’ Jaime nam een besluit. ‘Ga naar haar cel. Stel uw vragen en hoor haar antwoorden aan. Als u er dan nog steeds van overtuigd bent dat zij heer Renling heeft gedood, dan zal ik haar daarvoor laten boeten. De keus is aan u. Klaag haar aan of laat haar gaan. Het enige wat ik vraag, is dat u een eerlijk oordeel over haar velt, op uw riddereer.’
Ser Loras stond op. ‘Dat zal ik doen. Op mijn eer.’
‘Dan zijn we klaar.’
De jongere man liep naar de deur. Maar daar keerde hij zich weer om. ‘Renling vond haar absurd. Een vrouw die malien droeg, net als een man, en die deed of ze een ridder was.’
‘Als hij haar ooit in roze satijn en Myrische kant had gezien, zou hij niet geklaagd hebben.’
‘Ik vroeg hem waarom hij haar bij zich hield, als hij haar zo grotesk vond. Hij zei dat al zijn andere ridders dingen van hem wilden, kastelen, eerbewijzen of rijkdom. Maar het enige wat Brienne wilde, was voor hem sterven. Toen ik hem zo zag, onder het bloed, terwijl zij was gevlucht en de drie anderen ongedeerd waren… als zij onschuldig is, moeten Robar en Emmon…’ Het leek of hij de woorden niet over zijn lippen kon krijgen. Bij die kant van de zaak had Jaime niet eens stilgestaan. ‘Ik zou net zo hebben gehandeld, ser.’ De leugen kwam er zonder moeite uit, maar ser Loras leek er blij mee.
Toen hij weg was, bleef de bevelhebber alleen in de witte kamer zitten peinzen. De Bloemenridder was zo gek van verdriet geweest om Renling dat hij twee van zijn gezworen broeders had neergehouwen. Bij Jaime was het daarentegen nooit opgekomen om zoiets te doen met de vijf die tegenover Joffry gefaald hadden.
Maar zijn hand kon wachten. Andere dingen gingen voor. Er vielen nog andere schulden te betalen.
Sansa
De ladder naar het voorkasteel was steil en zat vol splinters, dus liet Sansa zich door Lothor Brune een handje omhoog helpen.
Zelf had ze zich zelden aan dek gewaagd. Haar kleine hut was klam en koud, maar Sansa was het merendeel van de reis ziek geweest… ziek van ellende, ziek van de koorts, of zeeziek… ze hield niets binnen, en zelfs slapen viel haar moeilijk. Zodra ze haar ogen sloot zag ze Joffry aan zijn kraag rukken, in de zachte huid van zijn hals klauwen, en sterven met flintertjes pasteikorst op zijn lippen en wijnvlekken op zijn wambuis. En de wind die door het touwwerk gierde deed haar aan het vreselijke, dunne, zuigende geluid denken dat hij had gemaakt toen hij naar lucht hapte. Soms droomde ze ook van Tyrion. ‘Hij heeft niets gedaan,’ zei ze op een keer tegen Pinkje toen die haar in haar hut kwam opzoeken om te kijken of ze zich al beter voelde.
‘Hij heeft Joffry niet vermoord, dat is zo, maar die dwerg heeft allesbehalve schone handen. Hij is al eens getrouwd geweest, wist u dat?’
‘Dat heeft hij
‘En heeft hij je ook verteld dat hij haar aan zijn vaders wacht heeft gegeven toen hij genoeg van haar had? Dat had hij te zijner tijd misschien ook met u gedaan. Vergiet maar geen tranen om de Kobold, jonkvrouwe.’
De wind streek met zilte vingers door haar haren, en Sansa huiverde. Zelfs zo dicht bij de kust maakte het deinen van het schip haar onpasselijk. Ze had dringend een bad en schone kleren nodig.
‘Het is mijn maag maar. Zeeziekte.’
‘Daar helpt een slokje wijn wel tegen. Zodra we aan de wal zijn, zullen we u een beker bezorgen.’ Petyr wees naar een oude vuurstenen toren, afgetekend tegen een sombere, grijze lucht. De branding sloeg tegen de rotsen aan de voet. ‘Opwekkend, niet? Ik vrees dat we hier niet veilig voor anker kunnen gaan. We gaan in een bootje aan land.’
