‘Hier?’ Ze wilde hier niet aan land. Ze had gehoord dat de Vingers een troosteloos oord waren, en het torentje stond er verloren en verlaten bij. ‘Kan ik niet aan boord blijven tot we naar Withaven varen?’
‘De
‘Maar… heer, u zei… u zei dat we naar huis gingen.’
‘En dat staat daar, armzalig als het is. Mijn voorvaderlijk huis. Ik vrees dat het geen naam heeft. De zetel van een grote heer hoort een naam te hebben, vindt u ook niet? Winterfel, het Adelaarsnest, Stroomvliet, dat zijn
‘Maar niet hier,’ zei ze, uit het veld geslagen. ‘Het ziet er zo…’
‘… klein, somber en schraal uit? Dat is het zonder meer, en nog minder. De Vingers zijn prachtig… als je een steen bent. Maar wees maar niet bang. We blijven er niet langer dan twee weken. Ik verwacht dat je tante al naar ons onderweg is.’ Hij glimlachte. ‘Vrouwe Lysa en ik gaan trouwen.’
‘Trouwen?’ Sansa was verbijsterd. ‘U en mijn tante?’
‘De heer van Harrenhal en de vrouwe van het Adelaarsnest.’
‘Wat ben je stil, Sansa,’ zei Petyr. ‘Ik was er zeker van dat je me je zegen zou geven. Het komt zelden voor dat een knaap die als erfgenaam van stenen en schapenkeutels geboren is, de dochter van Hoster Tulling en de weduwe van Jon Arryn huwt.’
‘Ik… zal bidden dat u vele jaren samen zult mogen zijn, vele kinderen zult krijgen en heel gelukkig met elkaar zult zijn.’ Het was jaren geleden dat Sansa haar moeders zuster voor het laatst had gezien.
Lothor en de oude Oswel roeiden hen aan land. Sansa zat bij de voorsteven, weggedoken in haar mantel met de kap over haar hoofd tegen de wind. Ze vroeg zich af wat haar te wachten stond. Uit de toren doken bedienden op die hen tegemoetkwamen: een mager oud wijfje en een dikke vrouw van middelbare leeftijd, twee stokoude mannen met wit haar en een meisje van twee of drie met een strontje in het oog. Toen ze heer Petyr herkenden knielden ze op de rotsen neer. ‘Mijn hofhouding,’ zei hij. ‘Het kind ken ik niet. Weer zo’n bastaard van Kella, denk ik. Ze werpt er om de paar jaar een.’
De twee oude mannen waadden tot hun dijen het water in om Sansa uit de boot te tillen, zodat haar rokken niet nat werden. Oswel en Lothor plonsden naar de kust, evenals Pinkje zelf. Hij kuste de oude vrouw op de wang en grijnsde de jongere toe. ‘Wie heeft deze verwekt, Kella?’
De dikke vrouw lachte. ‘Ik weet het niet precies, heer. Ik ben niet iemand die nee zegt.’
‘En daar zijn alle jongens hier ter plaatse vast heel blij mee.’
‘Het is goed om u weer thuis te hebben, heer,’ zei een van de oude mannen. Hij leek minstens tachtig, maar hij droeg een met noppen beslagen kolder en had een langzwaard opzij. ‘Hoe lang denkt u hier te resideren?’
‘Zo kort mogelijk, Bryen, wees maar niet bang. Is de zaak op dit moment bewoonbaar, wat denk je?’
‘Als we hadden geweten dat u kwam, hadden we verse biezen gestrooid, heer,’ zei het oude wijfje. ‘Er brandt een mestvuur.’
‘Niets riekt zozeer naar thuis als de geur van brandende mest.’
Petyr keerde zich naar Sansa toe. ‘Grisel was mijn min, maar nu beheert ze mijn kasteel. Omfred is mijn hofmeester, en Bryen… had ik je de vorige keer dat ik hier was niet tot hoofd van de wacht benoemd?’
‘Ja, heer. U zei dat u ook voor meer mannen zou zorgen, maar dat hebt u niet gedaan. Ik en de honden hebben altijd wachtdienst.’
‘En jullie doen het vast uitstekend. Niemand is er met mijn stenen en schapenkeutels vandoor, dat kan ik duidelijk zien.’ Petyr gebaarde naar de dikke vrouw. ‘Kella hoedt mijn enorme kuddes. Hoeveel schapen heb ik op dit moment, Kella?’
Ze moest even nadenken. ‘Twintig en drie, heer. Er waren er twintig en negen, maar Bryens honden hebben er een doodgebeten, en we hebben er nog een paar geslacht en het vlees ingezouten.’
‘Ah, koud gezouten vlees. Ik moet wel thuis zijn. Als ik straks meeuweneieren en zeewiersoep voor het ontbijt krijg, weet ik het zeker.’
‘Als u dat wilt,’ zei de oude vrouw, Grisel.
Heer Petyr trok een gezicht. ‘Kom, laten we eens gaan kijken of mijn zaal nog net zo naargeestig is als in mijn herinnering.’ Hij leidde hen het strand op, over rotsen die glibberig waren van het rottende zeewier. Onder aan de vuurstenen toren liep een handvol schapen rond, grazend van het dunne gras dat tussen de schaapskooi en de stal met het rieten dak groeide. Sansa moest voorzichtig lopen, want overal lagen keutels. Vanbinnen leek de toren zelfs nog kleiner. Een open stenen trap draaide langs de binnenmuur omhoog van de kelderverdieping tot het dak. Elke verdieping bestond uit een enkel vertrek. De bedienden woonden en sliepen in de keuken op de begane grond, een ruimte die ze deelden met een enorme, gevlekte bullehond en vijf, zes herdershonden. Daarboven was een bescheiden zaal, en nog hoger de slaapkamer. Er waren geen ramen, maar in de bocht van de trap waren met tussenpozen schietgaten in de buitenmuren aangebracht. Boven de haard hingen een gebroken zwaard en een gehavend eikenhouten schild waarvan de verf gebarsten was en afbladderde. Het devies dat op het schild was aangebracht kende Sansa niet: een grijs stenen hoofd met vurige ogen op een lichtgroen veld. ‘Mijn grootvaders schild,’ legde Petyr uit toen hij zag dat ze ernaar staarde. ‘Zijn eigen vader was in Braavos geboren en kwam als huurling van heer Corbree naar de Vallei, dus nam mijn vader het hoofd van de Titaan als wapenteken toen hij de ridderslag kreeg.’
‘Het is erg woest,’ zei Sansa.
‘Een beetje te woest voor een beminnelijke kerel als ik,’ zei Petyr. ‘Ik heb mijn spotvogel heel wat liever.’
Oswel roeide nog twee keer naar de
Dat ze vaste grond onder de voeten had, had al geholpen, maar Sansa hief de kelk braaf met beide handen op en nam een slokje. De wijn was uitstekend; afkomstig uit het Prieel, dacht ze. Hij smaakte naar eikenhout, fruit en warme zomernachten. De smaak ontlook in haar mond als een bloem die zich opent in de zon. Ze hoopte maar dat ze de wijn binnen kon houden. Heer Petyr was zo aardig, ze wilde niet alles bederven door over hem heen te braken. Hij zat haar over zijn eigen kelk heen te bestuderen, zijn heldere, grijsgroene ogen vol… vermaak? Of iets anders? Sansa wist het niet precies. ‘Grisel,’ riep hij tegen de oude vrouw, ‘breng eens wat eten naar boven. Geen zware kost, de jonkvrouw heeft een gevoelige maag. Misschien helpt wat fruit wel. Oswel heeft wat sinaasappels en granaatappels van de
‘Ja, heer.’
‘Kan ik ook een warm bad krijgen?’ vroeg Sansa.
‘Ik zal Kella wat water laten putten.’
Sansa nam nog een slokje wijn en probeerde een onderwerp voor een beleefd gesprek te bedenken, maar heer Petyr bespaarde haar de moeite. Toen Grisel en de overige bedienden weggegaan waren, zei hij: ‘Lysa komt niet alleen. Voordat ze arriveert, moeten we duidelijk vastgesteld hebben wie je bent.’
‘Wie ik… ik begrijp het niet.’
‘Varys heeft overal verklikkers. Als Sansa Stark in de Vallei wordt gezien, dan weet de eunuch dat binnen een maanwenteling, en dat zou onfortuinlijke… complicaties kunnen veroorzaken. Het is op dit moment niet veilig een Stark te zijn. Dus vertellen we Lysa’s mensen dat je mijn natuurlijke dochter bent.’
‘Natuurlijk?’ Sansa was ontzet. ‘U bedoelt, een bastaard?’
‘Tja, je kunt moeilijk mijn wettige dochter zijn. Iedereen weet dat ik nooit getrouwd ben. Hoe zullen we je
