‘Maar hij herkent me meteen!’ protesteerde Irina. ‘Hij heeft me met jou in de lift gezien.’
‘Natuurlijk,’ gaf Malko toe, ‘maar ik kom achter hem aan. En dat weet hij niet. Ben je bang?’
‘Nee, ik vertrouw op jou.’
‘Ik heb het voordeel van de verrassing,’ vervolgde Malko, ‘en ik zal niet aarzelen te schieten, wanneer ik zie dat je in gevaar bent.’
Het was of ze nooit de liefde met elkaar hadden bedreven. Ze gingen op een puur professionele manier met elkaar om. Ze liepen de kerk uit en de jonge vrouw stelde voor: ‘Even verderop is een restaurantje, Zadoema Zaytsami. Het is niet slecht.’
‘Goed,’ stemde Malko in, en hij nam haar bij de arm.
Stephan Oswacim parkeerde zijn Skoda onder aan de helling naar de Heilige Andreas. Plotseling schoot zijn hartslag omhoog: de witte Lada, die hij al eerder had gezien, parkeerde een eindje verderop. Er stapten vier mannen uit. Drie van hen kende hij. De moordenaars van Evguena Bogdanov en Roman Martsjoek waren erbij. De vierde was hun leider. Kalm liepen ze ook in de richting van de kathedraal.
In paniek vroeg de Pool zich af wat hun opdracht was: hem schaduwen of hem ombrengen? Plotseling kreeg hij haast en snel liep hij de kleine kathedraal binnen, alsof deze heilige plek hem kon beschermen.
‘Hij is het middenschip binnengegaan,’ zei Malko in zijn telefoon. ‘Ik kom achter hem aan.’
Verborgen achter de marktkraampjes was hij niet te zien vanuit de kathedraal. Net toen hij wilde oversteken, zag hij rechts twee grote mannen met mutsen tot aan hun ogen op hun hoofd, hun handen in de zakken van hun zwarte jacks. Zijn hart bonkte in zijn keel: dat waren degenen die hem bij Joeri Bogdanov hadden aangevallen! Dat veranderde de zaak.
Meteen begreep hij het: ze wilden Viktoria ombrengen! Stephan was hier alleen om de moordenaar hun slachtoffer aan te wijzen. Ze liepen de treden naar de kathedraal al op. Malko begon te rennen en verplaatste zijn Makarov naar zijn jaszak.
Stephan Oswacim keek naar de jonge, blonde vrouw met de lange, zwarte, leren jas die midden in de kathedraal stond. Dat was Viktoria niet, maar de vrouw die hij in de lift samen met zijn doelwit had gezien. Op dat moment werd de dikke, gecapitonneerde deur van de kathedraal opengeduwd en kwamen er twee mannen met zwarte, wollen mutsen binnen. Een van hen had een telefoon tegen zijn oor gedrukt. Stephan Oswacim draaide zich met een ruk om. Zijn hart bonkte in zijn keel. De man die telefoneerde, borg zijn toestel op en mompelde enkele woorden tegen zijn kameraad.
Toen kwamen ze kalm zijn kant op. Stephan Oswacim wist meteen dat ze het bevel hadden gekregen hem te doden. Hij liep naar de jonge vrouw in de zwarte, leren jas en zei doodsbang: ‘Wie bent u?’
‘Dat weet u wel,’ antwoordde ze.
Vanuit zijn ooghoeken zag hij de twee mannen dichterbij komen. Dit soort mensen schrokken er niet voor terug iemand in een kerk te vermoorden. In paniek beet hij Irina toe: ‘Bent u gewapend?’
Verrast schudde Irina haar hoofd. Het verbaasde haar dat de Pool zo angstig reageerde. Over Stephans schouders hield ze de deur van de kathedraal in de gaten, waardoorheen Malko moest binnenkomen.
‘Achter mij, die twee mannen, die willen me vermoorden,’ fluisterde Stephan Oswacim. ‘En u waarschijnlijk ook.’ Irina’s knieen knikten toen ze de twee berkut zag. Niet bepaald onschuldige parochianen. Een oude priester stond vlakbij met een groep bezoekers te praten. Die zou niets kunnen doen om haar te beschermen. Een van de twee mannen die Stephan had aangewezen, deed een stap haar kant op. Plotseling pakte hij haar bij haar arm en duwde haar tegen de stenen muur van het middenschip. Ze zag het staal van een dolk in zijn hand glinsteren en gilde, wat de andere bezoekers van de kerk deed opschrikken. Met een flitsende beweging haalde de man met de dolk naar haar uit, maar Irina deinsde opzij en stootte een grote kandelaar met kaarsen om. Doodsbang viel ze op de grond en ze zag hoe de berkut zich over haar heen boog. Hij pakte haar blonde haar in zijn linkerhand en draaide het een slag om, zodat hij haar hoofd achterover kon trekken.
Hij ging haar de keel doorsnijden.
Er gebeurden verscheidene dingen tegelijk. Geschokt liet de priester zijn toehoorders alleen en kwam op de berkut af, terwijl hij woedend tegen hem tekeerging en hem bij zijn arm pakte. De ander aarzelde geen seconde. Uit alle macht plantte hij zijn dolk in de borst van de geestelijke en draaide hem om. Irina maakte van de gelegenheid gebruik door enkele meters weg te kruipen. Ze keek op en zag Malko het middenschip binnenkomen. Uit alle macht riep ze: ‘Malko!’
Die zag de berkut zijn dolk uit de buik van de priester trekken en toen op Irina afgaan. Hij pakte haar haar weer beet, rukte haar hoofd naar achteren en haalde uit om haar de keel door te snijden.
De twee schoten van de Makarov deden de ramen trillen. Midden in zijn borst getroffen, viel de berkut voorover, boven op Irina Murray. Ze gilde het uit, geplet onder zijn honderdtwintig kilo zware lichaam.
Stephan Oswacim, tegen de muur in het nauw gedreven door de andere moordenaar, maakte van het moment van afleiding gebruik door met de zware, ijzeren luiken tegen het hoofd van de aanvaller te slaan, wat hem deed wankelen.
Meteen rende de Pool naar de uitgang, een baboesjka opzij duwend, en hij stormde de traptreden af. Zijn auto stond enkele tientallen meters verderop. Maar een van de andere mannen stond hem ernaast op te wachten… Hij draaide zich om en rende de helling van de Heilige Andreas af, slechts een gedachte in zijn hoofd: zien te overleven.
Malko aarzelde enkele tellen, zijn pistool in de hand. Over de priester stonden twee baboesjka’s gebogen, die vergeefs probeerden hem te reanimeren. Hij zag hoe Irina Murray overeind kwam. Lijkbleek pakte ze haar spullen bij elkaar, die over de grond waren gerold.
Ze was niet meer in gevaar, de berkut, getroffen door twee 9-millimeterkogels, bewoog niet meer. In het Engels riep Malko naar de jonge vrouw: ‘Vlug, wegwezen!’
Zelf rende hij de kerk al uit, net op tijd om Stephan de Pool de helling af te zien rennen alsof de duivel hem op de hielen zat. Malko schreeuwde: ‘Stephan, kom terug!’
De Pool rende zigzaggend verder over de stoep vol met marktkraampjes en probeerde zich in de massa nieuwsgierigen te verbergen. Hij had natuurlijk geen enkele reden om de man te vertrouwen die hij een dag eerder nog had willen vermoorden, ook al wilde hij overlopen.
Stephan Oswacim keek voor de twintigste keer om. Zijn voormalige doelwit leek dichterbij te komen. Hij moest hoe dan ook een voorsprong op hem nemen. Onder aan de helling zou hij wel een auto vinden die hem een lift zou geven. Verder dacht hij nog niet. In zijn poging een voorsprong te nemen, botste hij tegen een kraam met drie oude, koperen samowaars, die met veel kabaal op de grond vielen. Woedend schreeuwde de verkoper hem na.
Plotseling zag Stephan Oswacim een enorme gedaante voor zich opduiken. Even dacht hij dat het een kwade verkoper was, tot hij een felle pijn in zijn buik voelde.
Hijgend, met openhangende mond, keek hij op en zag de vierde berkut, degene die hij niet kende. Hij zag de dolk in zijn buik, maar niet het lange lemmet dat zijn buikslagader had doorgesneden…
Vanuit de verte leek het of de twee mannen elkaar omhelsden. Toen trok de berkut zijn dolk terug, borg hem op in zijn laars en liep kalm weg, terwijl Stephan Oswacim met troebele ogen in elkaar zakte.
Malko rende langs het lichaam van Stephan Oswacim zonder het te zien. Pas toen hij onder aan de helling was en de Pool nergens zag, begreep hij dat die zich ergens tussen de marktkooplieden moest verbergen.
Hij ging terug omhoog en enkele minuten later vond hij Stephan de Pool, languit op zijn rug en een hand tegen zijn buik geklemd. Hij ademde niet meer. Er stonden enkele nieuwsgierigen omheen. Moorden in het criminele circuit waren in deze wijk heel normaal.
Malko keek om zich heen, maar hij zag de moordenaar nergens. Hij kon niets meer doen dan zelf te maken dat hij wegkwam. Hij wilde de milicija niet afwachten, niet met een wapen op zak waarmee hij een man had gedood.
Net toen hij wilde weglopen, zag hij een zwart, rechthoekig voorwerp in de goot liggen. Het was