Spreker kende geen sarcasme. Inderdaad.’
‘Met wat?’ ontplofte Louis. ‘Weet je wat ze ons hebben gelaten? Een hyperaandrijving en een woonbel, dat hebben ze ons gelaten! We hebben zelfs geen hoogtejets meer over. Je hebt waanideeen over grandeur als je denkt dat we in dit ding een oorlog kunnen uitvechten!’
‘Dat denkt de vijand, ja! Maar hij beseft niet …’
‘Welke vijand?’
dat door een Kzin uit te dagen …’
‘Automatische apparatuur, druiloor dat je bent! Een echte vijand zou zijn beginnen te schieten zodra we binnen bereik van zijn wapens waren!’
‘Ik heb me ook verwonderd over hun ongebruikelijke strategie.’
‘Automatische apparatuur! Rontgenlasers om meteoren te vernietigen. Geprogrammeerd om alles te vernietigen dat de ring zou kunnen raken. Meteen toen onze geprojecteerde vrijevalbaan de ring onderschepte … wham! Lasers.’
Dat … is mogelijk.’ De Kzin begon niet meer werkende stukken van het controlepaneel af te sluiten met kleppen. ‘Maar ik hoop dat je ongelijk hebt.’
‘Tuurlijk. Het zou helpen als je iemand had die je de schuld kon geven, niet?’
‘Het zou helpen als onze koers de ring niet zou raken.’ De Kzin had de helft van het paneel nu afgesloten, en bleef ermee doorgaan onder het praten. ‘Onze snelheid is hoog. Daarmee komen we buiten dit stelsel, buiten de invloedssfeer van de ster, tot waar we op onze hyperaandrijving kunnen terugkeren naar de vloot van’’ de poppenspelers. Maar eerst moeten we zorgen dat we de ring missen.’
Zo ver vooruit had Louis niet gedacht. ‘Je moest zo nodig alles snel doen, he?’ zei hij bitter.
‘In ieder geval raken we de zon niet. De automaten kunnen niet eerder hebben gevuurd dan toen onze geprojecteerde koers ons om de zon heen zou voeren.’
‘De lasers werken nog steeds,’ berichtte Teela. ‘Ik kan sterren zien door de gloed, maar die gloed is er nog steeds. Dat betekent dat we nog steeds op weg zijn naar de ring. Ja toch?’
‘Als de lasers automatisch zijn wel.’
‘Sterven we als de Leugenaar de ring raakt?’
‘Dat moet je aan Nessus vragen; zijn ras heeft dit schip tenslotte gebouwd. Probeer es of je hem zover kunt krijgen dat hij uit die opgerolde toestand komt.’
De Kzin snoof minachtend. Hij had nu het grootste gedeelte van het controlepaneel afgesloten. Alleen een paar pathetische lampjes waren nog verlicht en gaven aan dat een deel van de Leugenaar verder leefde.
Teela Brown boog zich over de poppenspeler die nog steeds in een bal opgerold lag achter de dunne draden van zijn veiligheidsweb. In tegenstelling tot wat Louis had verwacht, had ze zelfs geen schijntje paniek vertoond sinds de laseraanval was begonnen. Nu liet ze haar handen langs de onderkant van de nekken van de poppenspeler glijden, en krabde zachtjes, zoals ze Louis een keer had zien doen.
‘Je bent dom en laf,’ zei ze tegen de bange poppenspeler. Haar stem klonk bestraffend. ‘Kom op, laat je hoofden eens zien. Kom op, kijk me aan. Zo maak je toch niets van de opwinding mee …’ Maar twaalf uur later was Nessus nog steeds katatonisch.
Het schaduwvlak was zwarter dan zwart, had de tint zwart die met veel kosten en moeite wordt bereikt bij experimenten op midde’bare scholen. Een hoek ervan hapte een scherpe hoek uit de blauwe gebroken lijn van de Ringwereld. Als je die hoek als orientatiepunt nam, kon je je in gedachten de rest ervan er wel bij voorstellen: een smalle rechthoek, ruimtezwart, maar verdacht arm aan sterren. Het schaduwvlak had al een behoorlijk stuk van de hemel weggehapt, en het werd nog steeds groter. Louis had een dikke bril op van een materiaal dat zwart werd als het werd blootgesteld aan te veel verticaal invallend licht. Polarisatie van de romp was niet langer voldoende. Spreker, die in de cabine zat te besturen wat er nog te besturen viel, had er ook een op. Ze hadden twee afzonderlijke glazen gevonden, elk met een kort riempje, en die over Nessus’ ogen weten te wringen. Louis’ bebrilde ogen zagen de zon, zestien miljoen kilometer van hen vandaan, als een vage streep vlammen om een grote, ondoorzichtige zwarte schijf. Alles voelde heet aan. De luchtgenerator was een gierende wind.
Teela deed de deur van haar hut open en haastig weer dicht. Even later kwam ze weer tevoorschijn met een bril op. Ze ging naast Louis bij de salontafel staan.
Het schaduwvlak was een dreigende afwezigheid. Het was of een natte doek over een schoolbord was geveegd en een brede baan van met krijt getekende sterren had weggevaagd.
Het gekrijs van de luchtgenerator maakte een gesprek onmogelijk.
Hoe kon het ding de hitte kwijt? Buiten, waar de zon een schroeiende oven moest zijn? Dat kon niet, zei Louis tegen zichzelf. Het moest de hitte ergens opslaan. Ergens in het luchtcircuit was er een punt dat heter was dan een ster, en elke seconde nog heter werd.
Nog iets om je zorgen over te maken.
De zwarte rechthoek bleef groeien.
Door zijn grootte leek het schaduwvlak zo langzaam dichterbij te komen. Het was even breed als de zon, bijna anderhalf miljoen kilometer, en veel langer: bijna vier miljoen kilometer. Bijna van het ene ogenblik op het andere werd het iets ontzagwekkende. De rand gleed over de zon, en ze waren in het duister.
Het schaduwvlak bedekte de helft van het heelal. De randen waren ondefinieerbaar, zwart-op-zwart, een afschuwelijk gezicht. Een deel van het schip gloeide wit achter het viertal hutten. De luchtgenerator nam de gelegenheid te baat om hitte te lozen.
Louis haalde zijn schouders op en draaide zich om om naar het schaduwvlak te kijken.
Het gegil van de generator hield op. Hun oren bleven suizen. ‘Zo,’ zei Teela, wat onhandig.
Spreker kwam uit de stuurcabine. ‘Jammer dat het skoopscherm nergens meer mee is verbonden. Het zou het antwoord kunnen verschaffen op zoveel vragen.’
‘Welke vragen bijvoorbeeld?’ schreeuwde Louis half.
‘Waarom is de snelheid van de schaduwvlakken groter dan de snelheid die vereist is voor een gewone baan om de zon? Zijn het werkelijk energie-generators voor de technici van de ring? Wat zorgt ervoor dat ze steeds met dezelfde kant naar de zon gekeerd blijven? Alle vragen die de bladeter stelde zouden kunnen worden beantwoord als we de beschikking hadden over een goedwerkend skoopscherm.’
‘Gaan we de zon raken?’
Natuurlijk niet. Dat heb ik je al verteld, Louis. We blijven een half uur achter het schaduwvlak. Dan, een uur later, gaan we tussen het volgende schaduwvlak en de zon door. Als de Leugenaar te heet wordt kunnen we altijd het stasisveld in werking stellen.’
De gonzende stilte sloot zich weer om hen heen. Het schaduwvlak was een egaal zwart veld, zonder grenzen. Het oog van een mens kan geen gegevens onttrekken aan een zuiver zwart iets. Even later kwam de zon weer tevoorschijn. En weer daverde de Leugenaar van het gekrijs van de luchtgenerator.
Louis tuurde de hemel voor hem af tot hij het volgende schaduwvlak zag. Hij keek hoe het steeds dichterbij kwam toen de bliksem opnieuw insloeg.
Het zag eruit als bliksem. Het kwam als een bliksemschicht, zonder waarschuwing. Een ogenblik was er een afschuwelijk licht, wit met een violette bijkleur. Het schip schokte …
De tijd stond stil.
… schokte, en het licht was weg. Louis stak twee wijsvingers onder zijn bril en wreef over zijn halfverblinde ogen.
‘Wat was dat?’ riep Teela.
Langzaam begon Louis zijn gezichtsvermogen terug te krijgen. Hij zag dat Nessus een van zijn twee bebrilde hoofden had uitgestoken, dat Spreker aan het werk was in een van de kastjes, dat Teela hem aan stond te staren. Nee, ze staarde niet naar hem, maar naar iets achter hem. Hij draaide zich om.
De zon was een brede zwarte schijf, kleiner dan daarvoor, met aan de randen geel-witte vlammen. Hij was behoorlijk wat kleiner geworden tijdens het ogenblik dat ze in stasis hadden doorgebracht. Dat ‘ogenblik’ moest uren hebben geduurd. Het gegil van de luchtgenerator was afgezakt tot een irritant zeurend geluid. Er brandde daar nog iets.
Het was een gebogen draad, zwart, heel smal, afgetekend in violet-wit. Er scheen geen eind aan te komen. Aan de ene kant verdween het in het zwarte vlak waarachter de zon schuilging. Aan de andere kant werd het, voor de Leugenaar uit, kleiner, tot het te klein werd om nog zichtbaar te zijn.
De draad kronkelde als een gewonde worm.