brekende ogen gingen heen en weer. Hij trachtte Everard aan te zien, maar de kracht ontbrak hem. ‘Ik wilde u gevangen nemen. U met geweld de machine en de kennis van het gebruik ervan ontnemen, en u daarna doden… ja… maar niet om er zelf voordeel van te hebben. Het ging om het koninkrijk. Ik vreesde dat u de koning naar zijn vaderland zou terugbrengen; ik weet dat hij daarnaar verlangd heeft. En wat moet er dan van ons worden? Wees genadig, zoals ook gij slechts op genade kunt hopen.’
‘Dat zal ik,’ zei Everard. ‘De koning blijft.’
‘Het is goed,’ zuchtte Harpagus, ‘Ik geloof u… ik heb niet de moed te geloven dat u liegt… Heb ik boete gedaan?’ vroeg hij angstig met een zachte stem. ‘Boete voor de moord die ik op bevel van de koning pleegde, toen ik een hulpeloos kind op de berghelling neerlegde en toekeek hoe het stierf; heb ik boete gedaan, landgenoot van de koning? Want het was de dood van die prins… die het land op de rand van de afgrond bracht… maar ik vond een tweede Cyrus! Ik heb het land gered. Heb ik boete gedaan?’
‘Dat hebt u,’ zei Everard, terwijl hij zich afvroeg hoeveel macht hij bezat om vergeving te schenken. Harpagus sloot de ogen. ‘Laat me alleen,’ zei hij, en het klonk als de zwakke echo van een bevel. Everard legde hem neer en hinkte weg. De twee Perzen knielden bij hun meester neer en volvoerden enkele rituele handelingen. De derde man keerde tot zijn eigen bespiegelingen terug. Everard ging onder een boom zitten, scheurde een reep van zijn mantel en verbond zijn wonden. Hij had een dokter nodig om de wond aan zijn been te verzorgen. Op de een of andere manier moest hij zijn voertuig zien te bereiken. Dat zou geen plezierige onderneming worden maar hij zou het wel klaarspelen, en dan kon een arts van de Patrouille, gebruik makende van kennis die in zijn eigen tijd nog in de toekomst verborgen lag, hem in een paar uur genezen. Hij zou naar een bureau in een onbelangrijk tijdvak gaan, omdat men hem in de twintigste eeuw te veel vragen zou stellen.
En dat kon hij zich niet permitteren. Als zijn meerderen wisten wat hij van plan was, zouden zij het hem waarschijnlijk verbieden.
De oplossing was hem niet als een verbijsterende openbaring ingegeven, maar hij was zich haar traag bewust geworden; ze was misschien al lange tijd in zijn onderbewustzijn aanwezig geweest. Hij leunde achterover om op adem te komen. De vier andere Perzen arriveerden en werden over het gebeurde ingelicht. Op een paar snelle bukken waarin vrees en trots om de overhand streden en op enkele bezweringstekens na, negeerden zij Everard. Zij tilden hun dode aanvoerder en hun stervende kameraad op en drongen met hen het woud binnen. De duisternis nam toe. Ergens schreeuwde een uil.
9
De Grote Koning ging rechtop in bed zitten. Achter de gordijnen had hij een geluid gehoord.
Cassadane, de koningin, bewoog zich onmerkbaar. Een slanke hand raakte zijn gelaat aan. ‘Wat is er aan de hand, zon van mijn hemel?’ vroeg ze.
‘Ik weet het niet.’ Hij tastte naar het zwaard dat altijd naast zijn hoofdkussen lag. ‘Niets.’
De palm van haar hand gleed over zijn borst. ‘Nee, er is iets ernstigs,’ fluisterde ze plotseling hevig geschrokken. ‘Je hart bonst als een oorlogstrom.’
‘Blijf hier.’ Hij liep door de gordijnen de kamer uit. Uit een donkerblauwe hemel stroomde het maanlicht door een boogvenster op de vloer. Bijna verblindend kaatste het terug van een bronzen spiegel. Hij voelde de koude lucht op zijn huid.
Een zwart metalen ding, waarvan de bestuurder twee handgrepen vasthield en knopjes op een paneel indrukte, zweefde als een schaduw naderbij. Het landde zonder enig geluid op het tapijt en de bestuurder stapte eraf. Hij was een grote man, gekleed in een Griekse tuniek en met een helm op. ‘Keith,’ bracht hij uit.
‘Manse!’ Denison ging in het maanlicht staan. ‘Je bent dus toch gekomen!’
‘Dat heb je snel door,’ snoof Everard sarcastisch. ‘Denk je dat iemand ons kan horen? Ik geloof niet dat ik gezien ben. Ik ben recht boven het dak gematerialiseerd en langzaam op de antizwaartekracht omlaag gezweefd.’
‘Vlak buiten de deur staan wachtposten,’ zei Denison, ‘maar die komen alleen maar binnen als ik op die gong sla of ga schreeuwen.’
‘In orde; trek wat kleren aan.’
Denison liet zijn zwaard vallen. Een moment bleef hij gespannen staan kijken, toen barstte hij uit: ‘Heb je een uitweg gevonden?’
‘Misschien, misschien.’ Everard keek van de ander weg en trommelde met zijn vingers op het besturingspaneel van de machine. ‘Kijk, Keith,’ zei hij ten slotte, ‘ik weet misschien een oplossing. Ik heb jouw hulp nodig. Als alles goed gaat, kun je naar huis.
Het hoofdkantoor zal een fait accompli accepteren en door de vingers zien dat we een paar voorschriften overtreden hebben. Maar als het mislukt, zul je naar deze nacht moeten terugkeren en je leven als Cyrus moeten voortzetten. Kun je dat?’
Denison huiverde; en niet alleen van de kou. Zacht zei hij: ‘Ik denk het wel.’
‘Ik ben sterker dan jij,’ zei Everard ruw, ‘en ik draag al onze wapens. Als het nodig is, breng ik je onder verdoving terug. Dwing me er alsjeblieft niet toe.’ Denison haalde diep adem. ‘Dat zal ik niet doen.’
‘Laten we dan hopen dat de schikgodinnen ons gunstig gezind zijn. Kom, kleed je aan. Onderweg zal ik je alles uitleggen. Neem maar afscheid van dit jaar en hoop dat het geen “tot ziens” is — want als mijn oplossing juist is, zullen jij noch ik het ooit weerzien.’
Denison, die zich al half had omgewend naar zijn kleding die in een hoek lag neergeworpen tot een slaaf haar voor zonsopgang zou verwisselen voor andere, bleef staan. ‘Wat?’ zei hij.
‘We gaan proberen de geschiedenis te herschrijven,’ zei Everard. ‘Of misschien wel de geschiedenis in haar oorspronkelijke bedding terugbrengen. Ik weet het niet. Kom, spring erop.’
‘Maar…’
‘Vlug man, vlug! Realiseer je je eigenlijk dat ik ben terug gekomen naar dezelfde dag dat ik je verlaten heb; dat ik op ditzelfde moment door de bergen kruip met een gewond been, alleen maar om jou dat beetje tijd meer te verschaffen? Schiet op!’
Denison kwam tot een besluit. Zijn gelaat was in het donker niet zichtbaar, maar met een lage, duidelijke stem zei hij: ‘Er is iemand, van wie ik eerst afscheid moet nemen.’
‘Van wie?’
‘Cassadane. Zij is hier gedurende, o God, gedurende veertien jaar mijn vrouw geweest! Ze heeft drie kinderen het leven geschonken en me tweemaal verpleegd toen ik ziek was en me door zo’n honderd aanvallen van wanhoop heen geholpen. Eens, toen de Meden aan onze poorten stonden, kwam ze met de vrouwen van Pasargadae naar ons toe om ons een hart onder de riem te steken, en we wonnen… Geef me vijf minuten, Manse.’
‘Goed, goed. Hoewel het je meer dan vijf minuten zal kosten om een eunuch naar haar kamer te sturen en…’
‘Ze is hier.’
Denison verdween achter de gordijnen van de slaapkamer. Everard bleef een moment als door de bliksem getroffen staan. ‘Je verwachtte dat ik vannacht zou komen,’ dacht hij, ‘en je hoopte dat ik in staat zou zijn je naar Cynthia terug te brengen. Dus liet je Cassadane komen.’ En toen zijn vingers pijn gingen doen van de kracht waarmee hij zijn zwaard vastklemde, dacht hij: ‘Och, hou op Everard, jij zelfvoldane, eigengerechtigde hond.’ Op dat moment kwam Denison terug. Hij zei niets meer terwijl hij zijn kleren aantrok, en ging op de linker zitplaats van de machine zitten. Everard seinde de machine over naar een andere plaats. De kamer verdween en maanlicht scheen over de heuvels beneden hen. Een koude windvlaag sloeg de mannen daarbuiten in het gelaat.
‘Op naar Ecbatana.’ Everard ontstak zijn boordlicht en stelde de knoppen in met behulp van notities die op het aantekeningenbord van de piloot waren neergekrabbeld. ‘Ec… O, je bedoelt Hamadan? De vroegere hoofdstad van Medie?’ Denisons stem klonk verbaasd. ‘Maar dat is op het moment nog maar een zomerresidentie.’
‘Ik bedoel het Ecbatana van zesendertig jaar geleden,’ zei Everard. ‘He?’
‘Kijk, alle historici uit de toekomst zijn ervan overtuigd dat het verhaal van Cyrus’ jeugd, zoals dat door Herodotus en door de Perzen verteld wordt, een fabeltje is. Goed, misschien hadden ze altijd gelijk. Misschien werden jouw ervaringen alleen maar veroorzaakt door een van die grillen van de tijdruimte die de Patrouille tracht