volgende: Perzie was de eerste veroveraar die een poging deed de volken die hij onderwierp te respecteren en met zich te verzoenen en die hun wetten erkende. Perzie bracht genoeg gebieden onder zijn gezag om in voortdurende verbinding met het verre Oosten te komen, dat een levensvatbare wereldgodsdienst, het zoroastrisme, stichtte die niet aan een ras of plaats gebonden was. Misschien weet je niet hoeveel invloed het geloof in Mithras op de gebruiken van het christendom heeft gehad. Om maar niet te spreken van het Joodse geloof, dat door jou, Cyrus de Grote, persoonlijk gered wordt. Herinner je je het? Je zult Babylon veroveren en de Joden, die hun eigen aard behouden hebben, toestemming verlenen naar huis terug te keren. Zonder jou zouden ze in de massa zijn opgegaan, zoals dat met de tien andere stammen al is gebeurd.
Zelfs wanneer het in verval raakt, blijft het Perzische wereldrijk draagster van de beschaving. Wat waren Alexander veroveringen anders dan het bezetten van Perzisch grondgebied? En daardoor verspreidde het hellenisme zich over de hele, toen bekende wereld! En uit Perzie komen andere staten voort: Pontus, Parthie, het Perzie van Firdoezi en Omar en Hafiz, het Iran dat we kennen en het Iran uit de tijd na de twintigste eeuw…’
Everard keerde zich op zijn hielen om. ‘Ik kan me voorstellen,’ zei hij, ‘dat men, als jij ermee ophoudt, over drieduizend jaar nog steeds ziggoerats zal bouwen, en de toekomst zal voorspellen uit ingewanden van dieren, en door de Europese wouden zal rondrennen, terwijl Amerika dan nog steeds niet ontdekt zal zijn.’
Denison luisterde met gebogen schouders. ‘Ja,’ zei hij. ‘Dat denk ik ook.’
Hij liep wat heen en weer, de handen op de rug. Het donkere gezicht leek van minuut tot minuut ouder. ‘Nog dertien jaar,’ mompelde hij, bijna tot zichzelf, ‘over dertien jaar sneuvel ik in de strijd tegen de nomaden. Ik weet niet precies hoe. Op de een of andere wijze zullen de omstandigheden me dwingen. Waarom ook niet? Of ik het wil of niet, ze dwongen me ook tot al het andere dat ik gedaan heb… Ik weet dat ondanks alle inspanning om hem een behoorlijke opvoeding te geven, mijn zoon Cambyses een sadistische mislukkeling zal blijken te zijn, en dat er een Darius nodig zal zijn om het rijk te redden… o God!’ Hij bedekte zijn gelaat met een afhangende mouw. ‘Neem me niet kwalijk. Ik vind zelfmedelijden verachtelijk, maar ik kan het niet helpen.’ Everard ging zitten, de aanblik van Denison vermijdend. Hij hoorde hem moeizaam ademen.
Ten slotte schonk de koning twee kelken vol wijn, kwam naast Everard op de bank zitten en zei rustig: ‘Neem me niet kwalijk. Ik ben me zelf nu weer meester. En ik heb de moed nog niet opgegeven.’
‘Ik kan je probleem aan het hoofdkwartier voorleggen,’ zei Everard met een tikkeltje sarcasme in zijn stem.
‘Dank je wel vriendje,’ kaatste Denison terug. ‘Ik herinner me hun opvattingen nog goed genoeg. Ze kunnen ons missen. Ze zullen de hele Cyrus-periode sluiten voor bezoekers, zodat ik niet in verleiding gebracht zal worden en ze zullen me een aardig briefje sturen. Ze zullen erop wijzen dat ik de absolute heerser over een beschaafd volk ben, in het bezit van paleizen, goede wijnen, koks, narren, concubines en jachtgronden in ongelimiteerde hoeveelheden; dus waar beklaag ik me over? Nee Manse, dit is iets dat wij samen moeten regelen.’
Everard balde zijn vuisten, tot de nagels in het vlees drongen. ‘Je maakt het me verdraaid moeilijk, Keith,’ zei hij. ‘Ik vraag je alleen maar, over het probleem na te denken. En dat zul je, anders moge Ahriman je verderven!’ Weer sloten de vingers zich om zijn arm en snauwde de veroveraar van het Oosten een bevel. De vroegere Keith zou nooit zo’n toon hebben aangeslagen, meende Everard, terwijl woede in hem oplaaide, en hij dacht: ‘Als je niet thuis komt, en ik vertel Cynthia dat je ook nooit zult komen… Dan zou ze misschien teruggaan en zich bij ie voegen. Een buitenlands meisje meer in de harem van de koning, zal op de geschiedenis geen invloed hebben. Maar als ik aan het hoofdkwartier verslag uitbreng voor ik naar haar toe ga, en verklaar dat het probleem onoplosbaar is, wat het in feite ook is… wel, dan sluiten ze de regeringsperiode van Cyrus af en kan ze niet naar je toe komen.’
‘Ik heb er zelf al meer over gedacht,’ zei Denison rustiger, ‘ik weet net zo goed als jij, wat de moeilijkheden zijn. Maar luister nu eens. Ik kan je de grot laten zien, waar mijn machine gedurende die paar uur stond. Je kunt dan teruggaan naar het moment waarop ik daar verschijn, en me waarschuwen.’
‘Nee,’ zei Everard. ‘Uitgesloten. Om twee redenen. Ten eerste is het verboden, wat ik bijzonder redelijk vind. Onder andere omstandigheden zouden ze een uitzondering kunnen maken, maar er is ook nog een andere reden: jij bent Cyrus. Ze zullen niet de hele toekomst gaan vernietigen voor een man.’
‘Zou ik dat wel voor een vrouw doen?’ dacht hij. ‘Ik weet het niet. Ik hoop van niet… Cynthia zou niet alles hoeven te weten. Dat zou voor haar zelfs beter zijn. Ik zou kunnen zeggen dat de precieze feiten voor de lagere rangen geheim gehouden moeten worden en haar slechts vertellen dat het vaststaat dat Keith gestorven is en dat de omstandigheden waaronder dat gebeurde ons dwingen die gehele periode voor tijdreizen te sluiten. Natuurlijk zou ze een tijdlang erg bedroefd zijn, maar ze is te gezond om altijd over hem te blijven treuren… Zeker, het zou een gemene streek zijn. Maar zou dat op de lange duur toch niet beter voor haar zijn, dan haar hierheen te laten gaan, waar ze een ondergeschikte positie zou innemen en haar man toch tenminste zou moeten delen met het half dozijn prinsessen dat hij om politieke redenen heeft moeten huwen? Zou het niet beter voor haar zijn wanneer ze alle hoop radicaal zou moeten opgeven en te midden van haar eigen landgenoten een nieuw leven zou moeten beginnen?’
‘Mm ja,’ zei Denison. ‘Ik vermeldde die mogelijkheid alleen maar om ze uit de wereld te helpen. Maar er moet een andere oplossing mogelijk zijn. Kijk, Manse, de huidige stand van zaken is een logisch uitvloeisel van de toestand zoals die zestien jaar geleden was. Hij is niet ontstaan als gevolg van de grillen van de een of ander. Denk je eens in dat ik er niet geweest was. Zou Harpagus dan niet een andere pseudo-Cyrus gevonden hebben? De juiste identiteit van de koning doet er niet toe. Een andere Cyrus zou in miljoenen dagelijkse kwesties heel anders gehandeld hebben dan ik. Vanzelfsprekend. Maar iedereen die niet hopeloos idioot of bezeten was, zou als hij over een redelijke bekwaamheid kon beschikken en een behoorlijk mens was, — geef tenminste toe dat ik dat ben — op alle belangrijke punten precies zo gehandeld hebben als ik, precies zoals dat in de geschiedenisboeken vermeld is. Je weet dat even goed als ik. Behalve op kritieke momenten keert de geschiedenis altijd in haar bedding terug. Kleine afwijkingen verdwijnen na enkele dagen of jaren: negatieve tegenkoppeling. Alleen op strategische momenten kan er een positieve tegenkoppeling, waarvan de gevolgen zich na verloop van tijd, in plaats van te verdwijnen steeds meer doen gelden, opgezet worden. Dat weet je!’
‘Zeker,’ zei Everard. ‘Maar uit jouw eigen verslag maak ik op dat jouw verschijnen in die grot inderdaad op zo’n strategisch moment plaatsvond. Dat bracht Harpagus namelijk op een idee. Zonder dat, wel, ik kan me een afbrokkelend Medisch keizerrijk voorstellen dat, daar de Perzen niet het soort opvolgingsrecht bezaten waaraan ze behoefte hadden, ten slotte misschien aan Lydie of aan de Turaniers ten prooi zou vallen… Nee, er is minstens de toestemming van een Danelliaan voor nodig om mij op dat moment in de omgeving van die grot te laten komen.’
Denison staarde hem over zijn geheven beker aan, liet haar zakken en bleef hem aankijken. Zijn gelaat verkilde tot hij een vreemde leek. Ten slotte zei hij heel zacht: ‘Je wilt niet dat ik terugkom, he?’
Everard sprong van zijn bank op. Hij liet zijn beker vallen, hij rolde rinkelend over de grond terwijl de bloedrode wijn eruit stroomde. ‘Hou op!’ schreeuwde hij.
Denison knikte. ‘Ik ben koning,’ zei hij. ‘Als ik een vinger verroer hakt de wacht je aan stukken.’
‘Een fijne manier om mijn hulp in te roepen,’ gromde Everard.
Denison maakte een gebaar van schrik. Hij bleef even heel stil zitten voor hij er uitbracht: ‘Het spijt me, je kunt je niet voorstellen wat een schok… O ja, zeker, ik heb het niet zo slecht gehad. Mijn leven is kleurrijker geweest dan dat van de meesten, en dat aureool van zogenaamde heiligheid dat me omgeeft, heeft ook invloed. Ik denk dat dat de reden is waarom ik over dertien jaar aan de overzijde van de Jaxartes ten strijde zal trekken; omdat ik niet anders kan met al die jonge leeuwen die naar mij kijken, om me heen. Verduiveld, ik zou zelfs kunnen gaan geloven dat het het waard was.’ Hij glimlachte bijna. ‘Sommige meisjes waren werkelijk fantastisch. En dan is Cassadane er altijd nog. Ik maakte haar tot mijn eerste vrouw omdat ze me op een of andere manier aan Cynthia herinnerde. Dat denk ik tenminste. Na al die tijd ben ik er nog niet zeker van. De twintigste eeuw komt me niet reeel meer voor. En een goed paard schenkt me meer echte voldoening dan een sportwagen… bovendien weet ik dat mijn werk hier waardevol is; een wetenschap die niet voor velen is weggelegd… Ja, het spijt me dat ik zo tegen je ben uitgevaren. Ik weet dat je me zou helpen als je dat durfde. Daar dat niet zo is, wat ik je niet kwalijk neem, hoef je met mij geen medelijden te hebben.’
‘Stop daarmee,’ gromde Everard. Hij had het gevoel of er een machine in zijn hoofd dreunde en hij in een grote ruimte rondtolde. Boven zich zag hij een beschilderd plafond waarop een jongeling een stier doodde, en de stier was de zon en de mens. Achter pilaren en wingerdranken liepen soldaten in malienkolders van drakehuid; de bogen gespannen, de gezichten uit hout gesneden. De harem van het paleis waar een honderdtal jonge vrouwen zich gelukkig prezen, zo nu en dan de koning vreugde te mogen bereiden, was juist zichtbaar. Voorbij de