er voor gisteravond ooit iets over gehoord.’
Harpagus’ adem stokte, hij was uit het veld geslagen door het beroep op de godheid. Maar dan zei hij, bijna zichtbaar de schouders rechtend: ‘Wij moeten dus op je woord, het woord van een Griek, geloven dat het je door een orakel werd verteld… dat je geen staatsgeheimen hebt geroofd. Of misschien zond de godheid je werkelijk hierheen, misschien wel om je te laten omkomen als straf voor je zonden. We zullen hierover verdere inlichtingen inwinnen.’ Hij knikte tot de kapitein. ‘Brengt hem naar beneden. In naam van de koning.’
De koning!
De gedachte overweldigde Everard. Hij sprong overeind. ‘Ja, de koning!’ schreeuwde hij. ‘De godheid zei me dat ik een teken zou krijgen, en dan zou ik zijn boodschap aan de Perzische koning moeten overbrengen!’
‘Grijpt hem!’ brulde Harpagus.
De wachters stroomden naderbij om het bevel op te volgen. Everard sprong achteruit, zo luid hij kon om koning Cyrus roepend. Ze mochten hem best arresteren. Het verhaal zou doordringen tot de troon en… Twee mannen drongen hem tegen de muur, hun bijlen geheven. Anderen drongen achter hen op. Over hun helmen heen zag hij Harpagus op zijn rustbank opspringen.
‘Brengt hem weg en onthoofdt hem!’ beval de Medier. ‘Heer,’ protesteerde de kapitein, ‘hij heeft zich op de koning beroepen.’
‘Om hem te betoveren! Ik heb hem door, die zoon van Zohak en dienaar van de duisternis! Dood hem!’
‘Nee, wacht,’ riep Everard, ‘wacht, begrijpen jullie dan niet dat deze verrader niet wil dat ik de koning vertel dat… Laat los, jij satanskind!’
Een hand sloot zich om zijn rechterarm. Hij was erop voorbereid geweest een paar uur in de gevangenis te zitten, tot de grote baas van het geval gehoord had en zijn invrijheidstelling zou bewerken, maar de zaak bleek achteraf iets dringender te zijn. Hij plaatste een rechtse stoot waarmee hij een neus verbrijzelde. De wachter struikelde terug. Everard rukte de bijl uit zijn handen, draaide zich om en pareerde de slag van de krijger aan zijn linkerzijde. De ‘Onsterfelijken’ vielen aan. Everards bijl ketste tegen metaal, schoot naar voren en verbrijzelde een knokkel. Hij reikte verder dan de meeste van deze mannen. Maar hij had geen schijn van kans zich hen van het lijf te kunnen houden. Een bijl floot naar zijn hoofd. Hij dook weg achter een pilaar; schilfers vlogen in het rond. Een opening… hij sloeg een man neer, sprong over de met veel geraas neerstortende, in malienkolder geklede gestalte en bereikte de open ruimte onder de koepel. Harpagus kwam haastig overeind, een ‘ zwaard van onder zijn mantel te voorschijn halend; de oude schurk was moedig genoeg. Everard draaide zich zo naar hem toe, dat de maarschalk zich tussen hem en de wachters bevond. Bijl en zwaard kletterden tegen elkaar. Everard trachtte dichter bij te komen… een gevecht lijf aan lijf zou de Perzen ervan weerhouden, wapens naar hem te werpen, maar zij cirkelden rond, om hem in de rug aan te vallen.
Verduiveld, dit zou wel weer eens het einde van een patrouillelid kunnen zijn.’
‘Halt! Buigt in het stof! De koning!’
De roep schalde driemaal. De wachters verstijfden ter plaatse en staarden naar de reusachtige, in scharlaken geklede gestalte, die in de deuropening stond te brullen, en stortten zich op het tapijt neer. Harpagus liet zijn zwaard vallen. Everard wilde hem bijna de schedel in slaan, besefte wat er aan de hand was, en liet, de haastige voetstappen van de krijgers in de hal horend, zijn eigen wapen los. Een ogenblik keken de maarschalk en hij elkaar in het gelaat. ‘Hij… hoorde er dus van… en… kwam meteen,’ zei Everard hijgend.
De Medier kromp als een kat ineen en siste terug: ‘Wees maar voorzichtig! Ik zal je in de gaten houden. Als je zijn geest vergiftigt, ligt er voor jouw ook vergif klaar, of een dolk…’
‘De koning, de koning!’ brulde de heraut. Everard voegde zich bij Harpagus op de vloer. Een troep ‘Onsterfelijken’ marcheerde de kamer binnen en vormde een doorgang naar de rustbank. Een kamerdienaar schoot naar voren om er een bijzonder kleed over te werpen. Dan kwam Cyrus zelf binnen. Lange veerkrachtige passen deden zijn mantel golven. Enkele hovelingen volgden hem; mannen met verweerde gezichten, die het recht hadden in de aanwezigheid van de koning wapens te dragen. In hun gevolg bevond zich een slaaf die als ceremoniemeester dienst deed en handenwringend rondliep, omdat men hem niet de tijd gegund had een tapijt uit te spreiden, of muzikanten te ontbieden.
De stem van de koning weerklonk door de stilte: ‘Wat is hier aan de hand? Waar is die vreemdeling die zich op mij heeft beroepen?’
Everard waagde het een snelle blik op hem te werpen. Cyrus was lang, breedgeschouderd en slank. Hij zag er ouder uit dan uit het verhaal van Croesus viel op te maken — hij was zevenenveertig jaar, realiseerde Everard zich met een schok — maar lenig gebleven door zestien jaren van oorlogen en jachtpartijen. Hij had een smal, donker gezicht, met lichtbruine ogen, een litteken van een zwaardhouw op de linkerwang, een rechte neus en volle lippen. Zijn zwarte, enigszins grijzende haar was achterover gekamd en zijn baard was korter geknipt dan dat bij de Perzen de gewoonte was. Hij was, voor zover zijn rang dat toeliet, zo eenvoudig mogelijk gekleed.
‘Waar is de vreemdeling waarover de slaaf mij zo haastig bericht kwam brengen?’
‘Dat ben ik, machtige heerser,’ zei Everard.
‘Sta op! Hoe is uw naam?’
Everard stond op en mompelde: ‘Ha, die Keith.’
6
Druiveranken strengelden zich om een marmeren booggang. Ze bedekten bijna de wapenschilden die er rondom waren aangebracht. Keith Denison had zich in een zetel laten neervallen en staarde naar de schaduwen van de bladeren op de vloer. ‘We kunnen tenminste met elkaar praten, zonder afgeluisterd te worden. Engels is tot nog toe niet uitgevonden.’ Na een ogenblik ging hij met een slordig accent verder: ‘Soms dacht ik wel eens, dat het feit dat ik nooit eens een minuut voor mezelf had, nog het moeilijkst te dragen was. Op zijn best kan ik iedereen de kamer uit sturen; maar even buiten de deur of onder de vensters blijven ze staan om over mijn veiligheid te waken en mee te luisteren. Ik hoop dat hun kostbare, trouwe zielen nu zullen branden van nieuwsgierigheid.’
‘Privacy is ook nog niet uitgevonden,’ bracht Everard onder zijn aandacht, ‘en belangrijke mensen zoals jij hebben daar nooit veel van kunnen genieten, in welke tijd dan ook.’ Denison zag er vermoeid uit. ‘Ik wil steeds vragen hoe het met Cynthia gaat,’ zei hij, ‘maar er is… er zal voor haar niet veel tijd verlopen zijn. Een week misschien. Heb je soms sigaretten bij je?’
‘Ik heb ze in de machine achtergelaten,’ zei Everard. ‘Ik vond dat ik al moeilijkheden genoeg zou hebben, zonder daar ook nog eens een verklaring voor te moeten geven. Ik had anders nooit verwacht jou als de spullebaas te zullen aantreffen.’
‘Ik ook niet.’ Denison haalde de schouders op. ‘Het is het meest ongelofelijke dat ik ooit heb meegemaakt. Die tijdparadoxen…’
‘Wat is er dan gebeurd?’
Denison wreef in zijn ogen en zuchtte. ‘Ik raakte verstrikt in het plaatselijke raderwerk. Weet je, soms heb ik het gevoel dat alles wat er gebeurd is, niet echt gebeurd is, meer een droom. Heeft er ooit zoiets bestaan als christendom, contrapunctische muziek of grondwet? Om maar niet te spreken van alle mensen die ik gekend heb. Jij hoort hier ook niet Manse, ik denk voortdurend dat ik straks wakker zal worden…
Goed, laat me eens nagaan wat er gebeurd is. Weet je hoe de toestand hier was? De Meden en Perzen zijn naar ras en cultuur tamelijk nauw verwant, maar de Meden waren indertijd de baas en ze hadden heel wat gewoonten van de Assyriers overgenomen, waarop de Perzen niet zo erg prijs stelden. Wij zijn voornamelijk boeren en kleine grondbezitters en het was natuurlijk niet juist dat wij vazallen waren…’ Denison knipperde met zijn ogen. ‘He, daar heb je het nu weer! Wat bedoel ik eigenlijk met “wij”? In ieder geval, Perzie werd oproerig. Koning Astyages van Medie had twee jaar tevoren bevel gegeven tot de moord op het prinsje Cyrus, maar nu had hij er spijt van, omdat Cyrus’ vader stervende was en de strijd over de opvolging een burgeroorlog kon veroorzaken.
Wel, ik verscheen in het gebergte. Ik moest wat rondzoeken, zowel in de ruimte als in de tijd, waarbij ik me enkele kilometers en een paar dagen verplaatste, om een goede bergplaats voor mijn machine te vinden. Dat is… gedeeltelijk, de reden dat de Patrouille die later niet kon terugvinden. Kijk, ik parkeerde ze ten slotte in een grot en ging te voet op weg, maar had meteen al pech. Door die streek trok een Medisch leger om de Perzen de moed te