ontnemen om in opstand te komen. Een van hun verkenners zag me te voorschijn komen en ging het spoor dat ik gemaakt had, afzoeken. Voor ik het wist, was ik gevangen genomen en ondervroeg een van hun officieren me op pijnlijke wijze naar het hoe en wat van dat toestel in de grot. Zijn mannen zagen me voor een tovenaar of zo iets aan en waren behoorlijk bang. Maar ze waren nog bevreesder voor het tonen van hun angst dan voor mij. Uiteraard ging het verhaal als een lopend vuurtje door de gelederen en door de landstreek. Al snel wist iedereen in de omgeving dat er onder merkwaardige omstandigheden een vreemdeling was verschenen.
Hun generaal was Harpagus in hoogst eigen persoon; een slimmer en hardere duivel van een kerel is er nooit geweest. Hij dacht dat ik wel bruikbaar was. Hij gaf me bevel mijn trucje met het koperen paard te vertonen, maar ik mocht er niet op klimmen. Ik kreeg echter toch een kans het in zijn tijdversnelling te schoppen. Daarom kon de reddingsploeg het ding ook niet vinden. Het was maar een paar uur in deze eeuw en ging toen waarschijnlijk linea recta terug naar de schepping.’
‘Goed gedaan,’ zei Everard.
‘Och, ik wist dat de orders zo’n duidelijk anachronisme niet toestonden.’ Denison klemde zijn lippen opeen. ‘Maar ik verwachtte tevens dat de Patrouille me zou komen ontzetten. Ik ben er niet zo zeker van dat ik zo’n goede, opofferende patrouille-agent geweest zou zijn, wanneer ik geweten had dat ze niet zouden komen. Waarschijnlijk had ik me aan mijn machine vastgeklemd en had ik Harpagus’ spelletje meegespeeld tot ik de kans kreeg, op eigen kracht te ontkomen.’
Everard keek hem een ogenblik somber aan. ‘Keith was veranderd,’ dacht hij. Niet alleen in leeftijd. De tijd die hij tussen de vreemdelingen had doorgebracht, had hem sterker veranderd, dan hij zichzelf bewust was. ‘Als je het riskeerde de toekomst te veranderen,’ zei hij, ‘zette je ook Cynthia’s bestaan op het spel.’
‘Ja, jazeker. Ik weet nog dat ik daaraan heb gedacht… toen…
Wat lijkt dat lang geleden!’
Denison zat met zijn ellebogen op zijn knieen voorover gebogen naar het traliewerk van de pergola te staren. De woorden kwamen vermoeid van zijn lippen. ‘Harpagus barstte natuurlijk van woede, ik dacht een moment dat hij me zou doden. Vastgesnoerd als een lap vlees voor de slager werd ik weggedragen. Maar zoals ik je verteld heb, circuleerden er voortdurend geruchten over mij, die er door het herhalen beslist niet minder op werden. Harpagus ontdekte een nog mooiere mogelijkheid. Hij liet mij de keus. Ik kon met hem meedoen of hij zou mijn hals laten afsnijden. Wat kon ik anders doen? Ik liep zelfs niet het risico om een verandering in de historie te veroorzaken, want ik bemerkte al spoedig dat ik een rol zou gaan spelen die al door de historie geschreven was.
Kijk, Harpagus kocht een herder om die zijn verhaal moest bevestigen en schoof mij naar voren als Cyrus de zoon van Cambyses.’
Everard knikte onaangedaan. ‘Wat voor voordeel kon hij daarmee behalen?’ vroeg hij.
‘Toen wilde hij alleen maar het Medisch gezag versterken. Als er een koning in Ansjan was die naar zijn pijpen danste, zou deze wel trouw moeten zijn aan Astyages, en er zo toe bijdragen de Perzen rustig te houden. Ik werd door de gebeurtenissen overrompeld, en was te zeer verbijsterd om iets anders te kunnen doen dan hem gehoorzamen, iedere minuut van de dag hopend op de verschijning van een tijdpatrouille om me uit de bende weg te halen. Het waarheids-fanatisme van de Perzen kwam ons goed van pas; weinigen vermoedden dat ik meineed pleegde, toen ik zwoer dat ik Cyrus was, hoewel ik veronderstel dat Astyages de tegenstrijdigheden gemakshalve maar over het hoofd zag. Hij gaf Harpagus een lesje door hem op bijzonder wrede wijze te straffen omdat hij Cyrus niet volgens zijn bevelen uit de weg had geruimd — zelfs al bleek Cyrus nu bruikbaar te zijn. De dubbele ironie van het geval was natuurlijk dat Harpagus zijn bevelen twintig jaar tevoren wel had opgevolgd! Wat mijzelf betreft, in de loop van vijf jaar kreeg ik een steeds groter afkeer van Astyages. Nu, terugziend, begrijp ik dat hij niet zo’n hellehond was, alleen maar een typisch Oosters vorst uit de oude wereld. Maar het is een beetje moeilijk daar waardering voor op te brengen, als je moet toezien hoe iemand wordt uitgemergeld. Zo zette Harpagus, die zich wilde wreken, een revolutie op touw, en ik aanvaardde het leiderschap dat hij me aanbood.’ Denison grinnikte scheefjes. ‘Tenslotte was ik Cyrus de Grote en moest ik mijn bestemming bereiken. De eerste tijd hadden we het heel moeilijk. De Meden veegden ons keer op keer van de kaart. Maar weet je, Manse, ik ontdekte dat ik er van genoot. Het is iets heel anders dan dat armzalige twintigste-eeuwse gedoe, waarbij je je in een schuttersput zit af te vragen of dat spervuur van de vijand ooit zal ophouden. O, de oorlog is hier ellendig genoeg, vooral als je een doodgewone, armzalige soldaat bent en er een besmettelijke ziekte uitbreekt, zoals bijna altijd gebeurt. Maar als je vecht, man! dan vecht je met je eigen handen! Ik heb zelfs ontdekt, dat ik er talent voor heb.
We hebben een paar schitterende stunts uitgehaald. Everard zag hoe hij weer opleefde; hij zat rechtop en vertelde lachend: ‘Zoals die keer dat de Lydische cavalerie ons in aantal de baas was. We stuurden onze lastkamelen naar de voorhoede, daarachter de infanterie en de paarden het laatst. Croesus’ paarden roken de kamelen en sloegen op hol. Voor zover ik weet, lopen ze nog. We hebben hem af getuigd.’ Ontnuchterd zweeg hij, keek Everard een moment in het gezicht en beet zich op de lippen. ‘Het spijt me, ik vergeet het steeds. Nu en dan herinner ik me, dat ik thuis helemaal geen doder was — wanneer ik na een gevecht overal om me heen de doden zie liggen, en het ergst van al, de gewonden. Maar ik kon er niets aan doen Manse! Ik moest vechten! Eerst kwam die opstand. Hoe lang denk je dat ik het overleefd zou hebben, als ik niet met Harpagus had meegedaan? En dan het rijk zelf. Ik heb de Lydiers, noch de barbaren uit het oosten, gevraagd het land binnen te vallen. Heb jij ooit een stad gezien die door de Toeraniers geplunderd is, Manse? Het is: zij of wij. En als wij iemand overwinnen, voeren we hem niet in ketenen weg; hij houdt zijn eigen land en zijn eigen gewoonten en… In Mithras’ naam, Manse, wat kon ik anders?’
Everard luisterde naar het geritsel van de wind in de tuin. Ten slotte zei hij: ‘Nee, ik begrijp het. Ik hoop dat je niet al te eenzaam bent geweest.’
‘Ik raakte eraan gewoon,’ zei Denison behoedzaam. ‘Aan Harpagus moet je wennen, maar hij is een interessante kerel. Croesus bleek ten slotte een heel behoorlijke knaap te zijn. Kobad de tovenaar heeft een paar oorspronkelijke ideeen, en hij is het enige in leven zijnde menselijk wezen dat met schaken van me durft winnen. En dan heb je de feesten nog, de jacht, en de vrouwen’… Hij wierp een zijdelingse blik op de ander. ‘Ja, wat had je anders van me verwacht?’
‘Niets,’ zei Everard. ‘Zestien jaar is lang.’
‘Cassadane, mijn voornaamste vrouw, is de moeite die ik heb gehad wel waard. Hoewel Cynthia… Lieve hemel, Manse!’ Denison stond op en legde zijn handen op Everards schouders. Zijn vingers sloten zich met een gevaarlijke kracht; zij hadden zo’n vijftien jaar lang bijl, boog en teugels gehanteerd. De koning van Perzie schreeuwde luid: ‘Hoe krijg je me hieruit!’
7
Everard stond ook op, liep naar het eind van de kamer en staarde met zijn duimen in zijn riem gehaakt, met gebogen hoofd naar de kantige stenen.
‘Ik zie nog niet hoe dat moet,’ antwoordde hij.
Denison sloeg met zijn vuist in de handpalm. ‘Daar was ik bang voor. Jaar na jaar nam mijn vrees toe dat, wanneer de patrouille me ooit zou vinden, het te… Je moet me helpen.’
‘Ik zeg je dat ik dat niet kan!’ Everards stem begaf het. Hij draaide zich niet om. ‘Kijk zelf maar. Je moet er al aan gedacht hebben. Je bent niet het een of andere waardeloze barbarenopperhoofd, wiens loopbaan er over zo’n honderd jaar geen zier meer toe doet. Je bent Cyrus, de stichter van het Perzische wereldrijk, een sleutelfiguur in een sleutelperiode. Als Cyrus verdwijnt, verdwijnt de toekomst ook! Dan zal er nooit een twintigste eeuw zijn geweest waarin Cynthia leefde.’
‘Ben je daar zeker van?’ smeekte de man achter hem. ‘Voor ik hierheen kwam, heb ik de feiten grondig doorgenomen,’ zei Everard met opeengeklemde kaken, ‘Bedrieg jezelf niet langer. Wij hebben een vooroordeel tegen de Perzen, omdat ze eens de vijanden van Griekenland waren en wij toevallig een paar in het oog lopende facetten van onze beschaving van de Grieken hebben overgenomen. Maar de Perzen zijn minstens zo belangrijk!
Je hebt zelf gezien hoe alles zich heeft ontwikkeld. Zeker, naar jouw maatstaven zijn ze tamelijk wreed; dat is het hele tijdperk, de Grieken meegerekend. En ze zijn niet democratisch, maar je kunt ze niet kwalijk nemen dat ze niet tot die Europese uitvinding, die buiten hun gezichtsveld lag, zijn gekomen. Waar alles om draait, is het