stadsmuren lagen de oogstvelden waarop de boeren hun offers bereidden voor een Moeder Aarde die in dit land al vereerd werd toen de Ariers het binnenvielen. En dat geschiedde in een duister verleden, voor de zon van de beschaving de horizon verlichtte. Hoog boven de muren rezen de bergen omhoog, bezocht door wolven, leeuwen, beren en demonen. De streek was te vreemd. Everard had gedacht, dat hij ongevoelig was voor het ongewone, maar nu voelde hij plotseling het verlangen weg te rennen en zich te verbergen in zijn eigen eeuw en bij zijn eigen volk, en te vergeten.

Bedachtzaam zei hij: ‘Laat me een paar collega’s raadplegen. We kunnen het hele tijdperk gedetailleerd bestuderen. Er zou ergens een soort wissel kunnen zijn… Ik ben niet deskundig genoeg om dit alleen te doen, Keith. Laat me naar de toekomst teruggaan om iemand om raad te vragen. Als we iets kunnen bedenken, komen we… naar deze nacht terug.’

‘Waar is je machine?’ vroeg Denison. Everard zwaaide met zijn hand. ‘Ginds in de heuvels.’ Denison streek over zijn baard. ‘Meer zeg je me niet, he? Wel, dat is verstandig. Ik ben er niet zeker van dat ik mezelf zou kunnen vertrouwen als ik wist waar een tijdmachine te krijgen was.’

‘Dat bedoel ik niet,’ riep Everard.

‘O, trek het je niet aan. Laten we er geen ruzie over maken.’ Denison zuchtte. ‘Ja, ga naar huis en zie wat je kunt doen. Wil je een escorte?’

‘Beter van niet. Het is niet nodig, nietwaar?’

‘Nee, we hebben dit gebied veiliger gemaakt dan Central-Park.’

‘Dat zegt niet veel.’ Everard stak zijn hand uit. ‘Geef me alleen mijn paard terug. Ik zou het erg vinden, het te moeten missen: speciaal patrouilledier, getraind op tijdreizen.’ Zijn blik ontmoette die van de ander. ‘Ik kom terug. Persoonlijk. Welk besluit er ook valt.’

‘Zeker Manse,’ zei Denison.

Zij liepen samen naar buiten om de vele formaliteiten tegenover de lijfwachten en de poortwachters te vervullen. Denison wees een slaapkamer in het paleis aan, waar ze elkaar de komende week iedere nacht zouden ontmoeten. Ten slotte kuste Everard de voeten van de koning, en toen Zijne Koninklijke Hoogheid vertrokken was, besteeg hij zijn paard en sukkelde langzaam de paleispoorten uit. Hij voelde zich leeg.

Er was werkelijk niets aan te doen; en hij had beloofd zelf terug te komen om dat oordeel over de koning uit te spreken.

8

Later op de dag bevond hij zich in de heuvels waar de ceders zich somber aftekenden boven de koude, bruisende beken en de zijweg die hij had ingeslagen, een uitgesleten karrespoor was geworden. Hoewel Iran tamelijk onvruchtbaar was, bezat het toch nog enkele van dergelijke wouden. Het paard onder hem sleepte zich uitgeput voort. Hij zou het huis van een herder moeten zien te vinden en om onderdak vragen. Maar nee, het werd volle maan. Als het moest zou hij kunnen gaan lopen; dan zou hij de tijdmachine voor zonsopgang bereiken. Hij dacht niet dat hij zou kunnen slapen.

Desondanks noodde een met lang, droog gras en rijpe bessen begroeide plek hem tot rusten. In zijn zadeltassen had hij voedsel en een leren zak met wijn, en bovendien had hij zijn maag sinds zonsopgang niets meer gegund. Hij klakte bemoedigend met zijn tong tot het paard en wendde het om. Iets trof zijn blik. Ver achter hem op de weg verlichtte de avondzon een stofwolk. Zelfs terwijl hij toekeek werd zij groter. Een paar ruiters die met duivelse haast dichterbij kwamen, giste hij. Boodschappers van de koning? Maar waarom in dit gebied? De onzekerheid maakte hem gespannen. Hij zette zijn binnenhelm op, gespte de helm zelf erop vast, hing zijn schild aan de arm en maakte het zwaard in de schede los. Zonder twijfel zou de troep vlak langs hem heen stormen, maar…

Hij kon nu zien dat er acht mannen waren. Ze reden op uitstekende dieren en de achterste leidde een rij reserve paarden. Desondanks waren de beesten tamelijk afgejakkerd; het zweet had strepen op hun stoffige flanken achtergelaten, en hun manen kleefden aan de hals. Het moest een lange rit geweest zijn. De ruiters waren goed gekleed in de gebruikelijke, geheel witte broek, hemd, laarzen, mantel, en de grote hoed zonder rand: geen leden van de hofhouding, of huursoldaten, maar evenmin rovers. Ze waren met sabels, bogen en lasso’s bewapend.

Plotseling herkende Everard de man met de grijze baard die voorop reed. Het gaf hem een hevige schok: Harpagus! En door het warrelend stof heen kon hij ook zien dat zijn ondergeschikten — zelfs voor Perzen een woest stelletje vormden.

‘Oh,’ zei Everard halfluid. ‘De school gaat uit.’ Zijn verstand begon op topsnelheid te werken. Hij had geen tijd om bang te zijn, alleen maar om na te denken. Het enig duidelijke motief dat Harpagus kon hebben om de heuvels in te trekken, was dat hij de Griek Meander gevangen wilde nemen. In een hofhouding die uitpuilde van spionnen en kletskousen moest Harpagus vast en zeker binnen een uur vernomen hebben dat de koning in een onbekende taal met de vreemdeling sprak als met zijn gelijke, en hem weer naar het noorden had laten teruggaan. Het zou de maarschalk iets meer tijd gekost hebben een excuus te verzinnen om het paleis te kunnen verlaten, zijn prive-vechtersbazen te verzamelen, en de jacht te openen. Waarom? Omdat ‘Cyrus’ eens hier in de heuvels was verschenen, op een machine rijdend die Harpagus voor zich begeerd had. Daar hij niet gek was, moest de Medier nooit tevreden zijn geweest met het ontwijkende verhaaltje dat Keith hem op de mouw had gespeld. Het was best mogelijk dat er op een dag nog een tovenaar uit het vaderland van de koning zou verschijnen; en die keer zou Harpagus zich de machine niet zo gemakkelijk laten ontgaan.

Everard wachtte niet langer. Ze waren nog slechts enkele tientallen meters van hem verwijderd. Hij kon de ogen van de maarschalk onder de zware wenkbrauwen zien schitteren. Hij gaf zijn paard de sporen en reed de weg af, het grasveld over.

‘Stop!’ schreeuwde een bekende stem achter hem. ‘Stop Griek!’

Everard dwong zijn uitgeputte rijdier tot een draf. De ceders wierpen lange schaduwen over de weg voor hem. ‘Stop, of we schieten!… halt!… schiet dan! Doodt hem niet! Richt op het paard!’

Bij de rand van het woud gekomen, gleed Everard uit het zadel. Hij hoorde een nijdig snorrend geluid, en het gestamp van zijn paard. Het dier schreeuwde. Everard wierp een blik over zijn schouders; het arme beest lag op de knieen. Bij God, daar zou iemand voor moeten betalen! Maar hij was maar alleen en zij waren met z’n achten. Hij haastte zich naar de bomen. Een pijl boorde zich diep in een boomstam naast zijn rechterschouder.

Gebukt rende hij door de koele zoet-geurende schemering. Nu en dan sloeg een laag hangende tak hem in het gezicht. Hij wenste dat er meer struikgewas zou zijn, hij kende een paar Algonkiale stunts waar een opgejaagd man plezier van kon hebben, maar de zachte grond maakte tenminste geen geluid onder zijn sandalen. De Perzen waren uit het gezicht verdwenen. Bijna instinctief hadden ze getracht hem te paard te achtervolgen. Krakende en barstende geluiden en luide verwensingen achter hem, maakten duidelijk wat een succes dat was. Binnen een minuut zouden ze te voet arriveren. Hij hield zijn hoofd scheef. Een zacht ruisend geluid van water… Hij ging in de richting ervan; een steile, met keien bezaaide helling op. Zijn achtervolgers waren geen hulpeloze stadsbewoners, dacht hij. Er waren zeker enkele bergbewoners onder die over ogen beschikken waarmee ze de geringste sporen die hij achterliet, konden lezen. Hij moest zijn spoor verbreken; daarna zou hij zich kunnen ingraven totdat Harpagus’ plichten hem naar het hof terugriepen. Hij haalde moeizaam adem. Achter zich hoorde hij plotseling snauwende stemmen; het klonk alsof er een beslissing was genomen, maar hij kon niet verstaan wat er gezegd werd. Het was te ver weg. En het bloed bonsde zo luid in zijn oren.

Als Harpagus op de gast van de koning had geschoten dan was het beslist niet de bedoeling van Harpagus dat die gast dat ooit aan de koning zou vertellen. Gevangenneming, foltering tot hij vertelde waar de machine was, en uitlegde hoe hij bestuurd moest worden, en ten slotte het ongenadige koude staal; dat waren de dingen die hem te wachten stonden. ‘Verdraaid,’ dacht Everard, terwijl hij het bloed in zijn aderen voelde kloppen, ‘ik heb deze hele onderneming verknoeid tot een voorbeeld hoe je als Patrouille-agent niet moet handelen. En het eerste programmapunt is van nu af: denk niet zoveel aan een bepaald meisje dat niet van jouw is, en dat je de elementaire voorzorgsmaatregelen doet vergeten!’

Hij kwam aan een hoge drassige glooiing. Onder hem stroomde een beekje naar de vallei. Ze zouden zien dat hij tot hier gekomen was, maar moeten raden welke richting hij door de bedding gekozen had… Welke kant

Вы читаете Het koningschap vraagt moed
Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату