schreeuwde. De rest stormde vanachter het huis tevoorschijn. Het zonlicht schitterde op hun geweren. Het vliegtuig kwam recht op de kust af, en landde, daarbij een lange voor in het strand ploegend.
Een officier schreeuwde en gebaarde de Patrouille-leden terug te gaan. Everard wierp een blik op Deirdres witte, niet begrijpende gezicht. Dan draaide er een geschutskoepel op het vliegtuig open — met een gedeelte van zijn geest dat onder dit alles onbewogen bleef, veronderstelde hij dat het met handkracht gebeurde — waarna het geluid van een licht kanon weerklonk.
Everard het zich op de grond vallen. Van Sarawak volgde hem, het meisje met zich mee sleurend. Het kartetsvuur hield op afschuwelijke wijze huis onder de Afallonische soldaten. Dan volgde het kwaadaardig geknetter van geweervuur. Uit het luchtschip sprongen mannen tevoorschijn. Mannen met donkere gelaatskleur, gekleed in sarongs en met tulbanden op. ‘Hindura’s,’ dacht Everard. Zij wisselden schoten met de overlevende soldaten die zich rond hun kapitein verzameld hadden.
De officier schreeuwde en leidde een stormloop. Everard keek op van het zand en zag dat hij de bemanning van het zweefvliegtuig al bijna bereikt had. Van Sarawak sprong op. Everard liet zich omrollen, greep hem bij zijn enkel en trok hem op de grond voor hij aan de strijd kon gaan deelnemen. ‘Laat me los!’ Snikkend trachtte de Venusiaan zich los te wringen. De doden en gewonden die aan de kanonschoten ten slachtoffer waren gevallen, lagen overal verspreid. De rode kleur van het bloed versterkte nog het gevoel van een nachtmerrie. De lucht scheen vervuld van het lawaai van het gevecht.
‘Nee, stomme ezel! Ze hebben het juist op ons gemunt en die onbezonnen Ier heeft het domste gedaan dat hij had kunnen doen…’ Een nieuwe uitbarsting van geweervuur trok Everards aandacht.
De platboomde barkas die door een schroef werd aangedreven, was op de zandbanken gevaren en spuwde nu gewapende mannen uit. Te laat ontdekten de Afalloniers dat zij hun wapens hadden leeggevuurd en nu in de rug werden aangevallen.
‘Kom mee!’ Everard sleurde Deirdre en Van Sarawak overeind. ‘We moeten maken dat we hier weg komen — we gaan naar de buren.’
Een groep mannen van de boot zag hem en veranderde van richting. Hij voelde, meer dan hij hoorde, hoe een kogel zich met een doffe klap in de grond boorde juist op het moment dat hij het grasveld bereikte. Uit het huis klonk het hysterisch gegil van enkele slaven. De twee wolfshonden stortten zich op de aanvallers en werden neergeschoten. Bukken, en zig-zag rennen, dat was het beste. Over de muur heen, de weg op! Everard had het kunnen klaarspelen maar Deirdre struikelde en viel. Van Sarawak bleef staan om haar te beschermen. Everard stopte eveneens en toen was het te laat. Ze werden ingehaald.
De aanvoerder van de donker gekleurde soldaten snauwde iets tegen het meisje. Ze ging rechtop zitten en gaf hem een uitdagend antwoord. Hij lachte kort en wees met zijn duim naar de barkas.
‘Wat willen ze?’ vroeg Everard in het Grieks.
‘Jou.’ Ze keek hem hevig ontsteld aan. ‘Jullie beiden…’ De officier zei weer iets. ‘En mij als tolk… Nee!’ Ze trachtte zich uit de handen die haar armen vastgegrepen hadden, los te rukken, werkte zich gedeeltelijk vrij en krabde iemand in het gezicht. Everards vuist beschreef een korte boog en landde met een verpletterende slag op iemands neus. Het was te mooi om lang te kunnen duren. Een geweerkolf kwam op zijn hoofd terecht en hij was er zich nog maar nauwelijks van bewust hoe hij aan armen en benen en met zijn gezicht omlaag naar de boot werd gedragen.
6
De bemanningsleden heten het zweefvliegtuig achter, schoven hun boot in dieper water en klommen erin. Ze lieten de dode en gewonde wachtposten achter maar namen hun eigen gewonden mee.
Everard zat op een bank op het stampende dek en staarde naar de verdwijnende kustlijn terwijl zijn gedachten langzamerhand weer wat helderder werden. Deirdre huilde met haar hoofd op Van Sarawaks schouder en de Venusiaan trachtte haar te troosten. Een kille, gierende wind blies hun opspattend schuim in het gezicht.
Toen hij twee blanken uit de kajuit zag komen, begon Everards geest plotseling weer op volle kracht te werken. Het waren dus geen Aziaten, maar Europeanen! En nu hij wat beter keek, zag hij dat de andere bemanningsleden eveneens Kaukasische gelaatstrekken bezaten. De bruine gelaatskleur was met schmink opgebracht.
Hij stond op en nam zijn nieuwe eigenaars behoedzaam op. De een was een welgedaan man van middelbare leeftijd en normale lengte, gekleed in een roodzijden hemd, een flodderige witte pantalon en een soort astrakan hoofddeksel. Hij had een gladgeschoren gezicht en droeg het donkere haar in een vlecht. De ander was ietwat jonger. Een behaarde, blonde reus, gehuld in een tuniek die met koperen haken gesloten werd, een korte broek en een leren mantel, met op zijn hoofd een helm die uitsluitend als sieraad bedoeld was. Beiden droegen een revolver aan hun gordel en werden door de zeelieden met eerbied behandeld.
‘Wel verduiveld.’ Everard keek nogmaals om zich heen. Ze waren al buiten het gezicht van het land en zetten koers in noordelijke richting. Het schip trilde van het geweld van de machine, en wanneer de boeg op een golf stootte spatte er een fijne nevel omhoog.
De oudste man nam het woord, Afallonisch sprekend. Everard haalde zijn schouders op. Daarna deed de baardige Noorderling een poging. Eerst in een volkomen onbekend dialect, maar toen zei hij:’
‘Taelan thu Cimbric?’ Everard die verschillende Germaanse talen sprak, deed een poging terwijl Van Sarawak zijn Nederlandse oren spitste. Deirdre deinsde met grote ogen terug, te verbijsterd om zich te durven bewegen.
‘Ja,’ zei Everard, ‘ein wenig.’ Toen Goudkopje een beetje onzeker keek, wijzigde hij het in ‘a little.’
‘Ah, aen litt. Gode!’ De grote kerel wreef zich in de handen. ‘Ik hait Boierik Wulfilasson ok main freond heer erran Boleslav Arkonsky.’
Het was geen taal die Everard ooit gehoord had — en na zoveel eeuwen kon het evenmin het oorspronkelijke Kimbrisch zijn — maar de Patrouille-man kon het tamelijk goed volgen.
Het spreken gaf meer moeilijkheden; hij wist niet hoe het zich ontwikkeld had.
‘Wat the heil bist thu maching?’ tierde hij. ‘Ik bin aen man auf Sirius — de stern Sirius mit planeten ok all. Set uns gebach or willen be der Teufel to pay!’
Boierik Wulfilasson zette een pijnlijk getroffen gezicht en stelde voor het gesprek binnen voort te zetten waarbij de jongedame dan als tolk dienst kon doen. Hij leidde hen naar de kajuit waarin zich een kleine maar geriefelijk gemeubileerde salon bleek te bevinden. De deur bleef open terwijl een gewapend soldaat een oogje in het zeil hield en enige anderen in de buurt bleven om eventueel te hulp te kunnen komen.
Boleslav Arkonsky zei iets in het Afallonisch tegen Deirdre. Ze knikte, waarop hij haar een glas wijn gaf. Het scheen haar te kalmeren maar toen ze het woord tot Everard richtte, klonk haar stem nog onvast.
‘Ze hebben ons gevangen genomen, Manslach. Hun spionnen ontdekten waar wij je verborgen hielden. Een andere groep moet je tijdmachine stelen. Waar die is, weten ze ook.’
‘Dat had ik al gedacht,’ antwoordde Everard. ‘Maar bij Baal, wie zijn zij eigenlijk?’
Boierik lachte bulderend bij het horen van die vraag en legde uitgebreid uit hoe slim hij wel was. Het was de bedoeling dat de heersers van Afallon Hinduraj zouden verdenken. In werkelijkheid hadden Littorn en Kimberland die in het geheim een bondgenootschap waren aangegaan, een zeer doeltreffende geheime dienst opgebouwd die dan ook voor deze onderneming verantwoordelijk was. Ze waren nu op weg naar het zomerverblijf van de ambassadeur van Littorn op Ynys Llangollen (Nantucket) waar zij de tovenaars ertoe wilden overhalen hun geheimen te onthullen en waar zij de grootmachten een verrassing zouden bereiden. ‘En als we niet meewerken?’
Deirdre vertaalde Arkonskys antwoord woord voor woord: ‘Ik zou de gevolgen die dat voor u zou hebben, ten zeerste betreuren. Wij zijn een beschaafd volk en zullen u, wanneer u ons vrijwillig helpt, met goud en eerbewijzen terug betalen. Weigert u ons uw medewerking dan zullen wij die afdwingen. Het gaat om het voortbestaan van ons land.’ Everard staarde hem strak aan met het gevolg dat Boierik zich onzeker en slecht op zijn gemak scheen te voelen. Zijn blufferige houding was geheel verdwenen. Boleslav Arkonsky trommelde met zijn vingers op het tafelblad. Hij had de lippen samengeknepen, maar uit zijn ogen straalde een smeekbede. ‘Dwing ons niet. Wij moeten om onszelf denken.’ Zij hadden waarschijnlijk een vrouw en kinderen en zouden net