pels, wiens klauwen haar schouders hadden opengescheurd, waarop de geur van het bloed hen beide tot razernij had gedreven; ze spon toen het koele schemerlicht kwam en daarmee de manen, goud en zilver en grauw, als de steeds veranderende pupillen van haar ogen. Ze zat op de rots, likte haar klauwen en vroeg zich af waarop ze toch wel gejaagd had.
Laksjmi lag in de tuin van de Lokapala’s met Koebera, de vierde bewaarder van de wereld, op een geurend rustbed, naast de vijver waarin de Apsarases speelden. De andere drie Lokapala’s waren die avond afwezig… Giechelend spetterden de Apsarases het geparfumeerde water naar het rustbed. Heer Krisjna, de Donkere, koos dat ogenblik echter om op zijn fluit te blazen. De meisjes wendden zich af van Koebera de Vette en Laksjmi de Beminnelijke en keken naar hem, met hun ellebogen op de randen van de vijver rustend, die daar onder de bloesemboom lag te midden van wijnzakken en de overblijfselen van verscheidene maaltijden.
Hij speelde toonladders op en neer en blies een lange jammerende toon en een aantal geitegeluiden. Goeari de Schone, die hij kennelijk vergeten had, nadat hij een uur lang bezig geweest was haar te ontkleden, stond op, dook de vijver in en verdween in een van de vele onderwatergrotten. Hij hikte, begon aan een wijsje, hield op, begon aan een ander.
‘Is het waar wat ze van Kali zeggen?’ vroeg Laksjmi. ‘Wat zeggen ze dan?’ gromde Koebera en stak zijn hand uit naar een bokaal soma.
Ze nam hem de bokaal uit de hand, nipte ervan, gaf hem weer terug. Hij dronk hem in een teug leeg en zette hem terug op het blad. Een dienaar vulde hem weer. ‘Dat ze een mensenoffer wil om haar huwelijk te vieren?’
‘Best mogelijk,’ zei Koebera. ‘Dat lijkt me echt iets voor haar. Die bloeddorstige snol. Ze neemt bij wijze van vakantie bij voorkeur het lichaam aan van een of ander kwaadaardig dier. Ze is eens een vuurhen geweest en heeft Sitala’s gezicht opengeklauwd toen die iets zei wat haar niet aan stond.’
‘Wanneer was dat?’
‘O, zo’n tien of elf reincarnaties geleden. Sitala heeft een verduiveld lange tijd een sluier moeten dragen tot haar nieuwe lichaam gereed was.’
‘Een vreemd stel,’ zei Laksjmi in zijn oor waarop ze lag te bijten. ‘Je vriend Yama is waarschijnlijk de enige die met haar kan leven. Stel dat ze kwaad wordt op een minnaar en hem haar doodsblik toewerpt. Wie zou die blik kunnen verdragen behalve Yama?’
‘Spot er niet mee,’ zei Koebera. ‘Op die manier hebben we Kartikeya, Heer der Veldslagen, ook verloren.’
‘O ja?’
‘Ja. Het is een raar mens. Net als Yama en toch weer anders. Hij is de dodengod. Dat is waar. Maar bij hem gaat het om een snelle, schone dood. Kali heeft meer van een kat.’
‘Zegt Yama ooit wat hem in haar fascineert?’
‘Ben je hier gekomen om te roddelen of om zelf beroddeld te worden?’
‘Allebei,’ antwoordde ze.
Op dat moment nam Krisjna zijn Aspect aan en hief zijn tribuut van goddelijke dronkenschap. Uit zijn fluit stroomde de bitterdonkere, zuurzoete aanstekelijke melodieen. Zijn dronkenschap vulde de tuin met golven van vreugde en droefheid. Hij strekte zijn lenige, donkere benen en begon te dansen. Op zijn gezicht ontbrak iedere uitdrukking. Zijn natte, zwarte haren lagen in krulletjes, als ijzerdraad om zijn hoofd, zelfs zijn baard was zo gekruld.
Toen hij danste kwamen de Apsarases uit het water om hem te volgen. Hij floot de oude melodieen, steeds sneller en danste steeds wilder tot hij tenslotte de Rasa-lila, de Dans van de Lust, inzette en zijn gevolg hem met de handen op de heupen rondtollend volgde, steeds sneller. Koebera’s greep op Laksjmi werd steviger. ‘Dat is een attribuut,’ zei ze.
Roedra de Wrede spande zijn boog en schoot een pijl af. De pijl snorde voort en kwam tenslotte precies in het midden van een ver verwijderd doel tot rust. Heer Moeroegan, naast hem, grinnikte en liet zijn boog zakken.
‘Jij hebt weer gewonnen,’ zei hij. ‘Ik kan het je niet verbeteren.’
Zij ontspanden hun bogen en liepen naar het doel om de pijlen op te halen.
‘Heb je hem al gesproken?’ vroeg Moeroegan. ‘Ik heb hem lang geleden gekend,’ zei Roedra. ‘Progressivist?’
‘Dat was hij toen niet. Had politiek niet veel te betekenen. Maar hij was een van de Eersten, een van degenen die Urath hadden gezien.’
‘Ja?’
‘Hij heeft zich onderscheiden in de oorlogen tegen de Mensen van de Zee en tegen de Moeders van de Verschrikkelijke Gloed.’ Hier maakte Roedra een gebaar in de lucht. ‘Later,’ vervolgde hij, ‘herinnerde men zich dat en kreeg hij de leiding van de noordelijke opmars in de oorlogen tegen de demonen. In die dagen stond hij bekend als Kalkin en daar werd hij de Bedwinger genoemd. Hij ontwikkelde een attribuut dat hij tegen de demonen kon gebruiken. Daarmee vernietigde hij de meeste Yaksha’s en bedwong hij de Rakasha’s. Toen Yama en Kali hem te pakken kregen bij de Hellebron in Malwa, was hij er al in geslaagd de Rakasha’s te bevrijden. Daarom zijn die weer in de wereld gekomen.’
‘Waarom heeft hij dat gedaan?’
‘Yama en Agni zeggen dat hij een verbond gesloten had met hun leider. Zij veronderstellen dat hij zijn lichaam als onderpand heeft gegeven in ruil voor de belofte dat demonen-troepen tegen ons ten strijde zouden trekken.’
‘Komt er een aanval?’
‘Ik betwijfel het. De demonen zijn niet gek. Als ze het viertal van ons in de Hellebron niet konden overwinnen, dan betwijfel ik of ze ons hier in de Hemel zullen aanvallen. En op dit ogenblik zit Yama in de Onmetelijke Hal des Doods speciale wapens te ontwerpen.’
‘En waar is zijn aanstaande bruid?’
‘Wie zal ’t zeggen?’ zei Roedra. ‘En wie kan ’t wat schelen?’ Moeroegan glimlachte.
‘Ik heb wel eens gedacht dat jijzelf meer dan tijdelijke genegenheid voor haar koesterde.’
‘Te koud, te spotziek,’ zei Roedra. ‘Heeft ze je afgewezen?’
Roedra keek met zijn donkere ogen die nooit glimlachten, de god der jeugd aan.
‘Jullie vruchtbaarheidsgodheden zijn erger dan Marxisten,’ zei hij. ‘Jullie denken dat er tussen de mensen niets anders plaatsvindt. We waren niet lang bevriend; ze doet zo onaardig tegen haar vrienden, dat ze weglopen!’
‘Dus ze heeft je echt de bons gegeven?’
‘Dat kan je wel zeggen.’
‘En nadat ze Morgan, de dichter van de vlakten, tot minnaar genomen had — de man die op een dag als kauw gereincarneerd werd en wegvloog — jaagde jij op kauwen, zodat je binnen een maand bijna alle kauwen uit de Hemel had geschoten.’
‘En ik jaag nog steeds op kauwen.’
‘Waarom?’
‘Ik houd niet van het geluid dat ze voortbrengen.’
‘Ze is te koud, te spotziek,’ gaf Moeroegan toe. ‘Ik houd er niet van bespot te worden, door wie dan ook, god van de jeugd. Kan jij de pijlen van Roedra ontlopen?’ Moeroegan glimlachte weer. ‘Nee,’ zei hij, ‘en mijn vrienden, de Lokapala’s ook niet, maar die hoeven dat ook niet.’
‘Als ik mijn Aspect aanneem,’ zei Roedra, ‘en mijn grote boog pak die me door de Dood zelf werd gegeven, dan kan ik een bliksempijl kilometers ver een bewegend doel laten volgen, treffen en doden.’
‘Laten we over iets anders praten,’ zei Moeroegan, plotse ling belangstelling tonend voor het doel. ‘Ik heb begrepen dat onze gast enkele jaren geleden Brahma in Mahartha bespot heeft en een gevecht heeft ontketend op een heilige plaats. Maar ik heb ook gehoord dat hij degene is die de godsdienst van vrede en verlichting heeft gebracht.’
‘Dat is zo.’
‘Heel interessant.’
‘Meer dan dat.’
‘Wat gaat Brahma doen?’