Roedra haalde zijn schouders op. ‘Dat weet Brahma alleen,’ antwoordde hij.

Op de plaats die Wereldeinde wordt genoemd, waarbuiten de rand van de Hemel niets meer is dan een flauwe flikkering van de koepel en heel in de diepte, op de kale grond, verborgen onder een rookwitte mist, staat het Paviljoen der Stilte. Op het ronde, grijze dak valt nooit regen. In de ochtend kolkt de mist over de balkons en balustrades, in de schemering huilt er de wind en in de luchtige vertrekken kan men soms de goden aantreffen, peinzend gezeten op het kale, donkere meubilair, of ijsberend tussen de grijze zuilen, verslagen krijgers, of zij die in de liefde zijn gewond. Zij zijn daar gekomen om alle kwetsende en doelloze dingen te overdenken aan gene zijde van de Brug der Goden, op een stenen plein, waar alles vaal is en het enige geluid de wind. Kort na de dagen der Eersten, hebben daar filosofen en tovenaars gezeten, wijzen en magiers, zelfmoordenaars en asceten, bevrijd van het verlangen naar reincarnatie of verjonging; daar in het centrum van zelfverloochening en overgave, scheiding en vertrek, liggen de vijf kamers genaamd Herinnering, Vrees, Hartzeer, Stof en Wanhoop; en dit paviljoen werd gebouwd door Koebera de Vette, die om geen van deze gevoelens iets gaf, maar die als vriend van Heer Kalkin dit bouwwerk had opgericht in opdracht van Candi de Meedogenloze, soms bekend onder de namen Doerga en Kali, want van alle goden was hij de enige die beschikte over het attribuut van onbezield contact, waarbij hij de werken van zijn handen kon omringen met gevoelens en hartstochten die ervaren werden door degenen die daarin verblijf hielden.

Zij zaten in de kamer genaamd Hartzeer en dronken soma, maar werden nooit dronken.

In het Paviljoen der Stilte heerste de schemer en de winden die de Hemel doorkruist hadden lieten het ongemoeid.

Ze zaten in zwarte mantels op de donkere zetels en zijn hand lag op de hare, op de tafel die tussen hen in stond; en op de muur die de Hemel scheidde van de hemelen, gingen de horoscopen van al hun dagen aan hen voorbij; ze zwegen bij het zien van de bladzijden uit hun eeuwen. ‘Sam,’ zei ze eindelijk, ‘was het niet goed?’

‘Ja,’ antwoordde hij.

‘En in de dagen van weleer, voor je de Hemel verliet om onder de mensen te gaan wonen —

hield je toen van me?’

‘Ik kan het me niet goed herinneren,’ zei hij. ‘Het is zo lang geleden.

We waren toen beiden andere mensen — met andere geesten en andere lichamen.

Waarschijnlijk hielden die twee — wie ze dan ook wezen mochten — van elkaar. Ik kan het me niet herinneren.’

‘Maar ik herinner me de lente van de wereld alsof het gisteren was — die dagen dat we samen ten strijde trokken en die nachten dat we de sterren losschudden uit de pas geschilderde luchten! De wereld was toen zo nieuw en anders, met een dreiging in elke bloem en een bom achter iedere zonsopgang. Wij leefden samen een eigen leven, jij en ik, want niemand had ons nodig en ze zagen ons liever gaan dan komen. Wij baanden ons te vuur en te zwaard een pad door het land en over de zee en we vochten onder water en in de lucht, tot er zich niets meer tegen ons verzette. Toen werden er steden gebouwd en koninkrijken en wij stelden heersers aan die daarover regeerden, tot ze ons begonnen te vervelen en we hen weer lieten vallen. Wat weten de jongere goden van die dagen? Hoe kunnen zij de macht begrijpen die wij gekend hebben, wij, de Eersten?’

‘Dat kunnen ze niet,’ antwoordde hij.

‘Toen wij woonden in ons paleis bij de zee en ik je vele zonen schonk en onze vloten uitvoeren om de eilanden te ver overen, waren dat geen heerlijke, opwindende dagen? En waren de nachten niet vol vuur en geur en wijn? … Heb je me toen niet liefgehad?’

‘Ik geloof inderdaad dat die twee toen van elkaar hielden.’

‘Die twee? Het verschil is niet zo groot. Zo sterk zijn we niet veranderd. Al verglijden de eeuwen, dan zijn er toch dingen in onszelf die niet veranderen, ongeacht het aantal lichamen dat men heeft gehad, ongeacht het aantal minnaars dat men heeft genomen, ongeacht al het schoons en lelijks dat men gezien of gedaan heeft, ongeacht de gedachten die men denkt en de gevoelens die men heeft. In het midden van dit alles staat ons ik en kijkt toe.’

‘Snijd een vrucht open en je vindt er een zaadje in. Is dat het middelpunt? Kraak het zaadje en er zit niets in. Is dat het middelpunt? Wij zijn niet meer de meester en meesteres van de strijd. Het is goed die twee gekend te hebben, meer niet.’

‘Ben je buiten de Hemel gaan wonen omdat je genoeg van me had?’

‘Ik wilde wat beters.’

‘Jarenlang heb ik je gehaat omdat je van me was weggegaan. Toen kwamen er dagen dat ik in de kamer genaamd Wanhoop zat, maar ik was te laf om naar de andere kant van Wereldeinde te lopen. Toen kwamen er tijden dat ik je vergiffenis schonk en de zeven Rishi’s heb aangeroepen om me je beeltenis te brengen, zodat ik je kon zien, hoe je door je dagen schreed, en het was bijna alsof we weer samen waren. Er waren ogenblikken dat ik wenste dat je dood was, maar je veranderde mijn beul in een vriend, zoals je mijn toorn in vergevensgezindheid verandert. Wil je werkelijk zeggen dat je niets meer voor me voelt?’

‘Ik wil zeggen dat ik niet langer van je houd. Het zou prettig zijn als er in het universum iets bestond dat bestendig en onveranderlijk was. Als er zoiets bestaat, dan zou het sterker dan liefde moeten zijn en zoiets ken ik niet!’

‘Ik ben niet veranderd, Sam.’

‘Denk eens goed na, Vrouwe, denk aan alles wat je gezegd hebt, aan alles waaraan je me vandaag herinnerd hebt. Je hebt niet aan de man zelf gedacht, maar aan de dagen van de slachting, toen jullie samen uitreden. De wereld is nu in een kleurlozer tijdperk aangeland. Jij verlangt naar het vuur en het staal uit de dagen van weleer. Jij denkt dat het de man is die je geest vervult, maar het is het noodlot dat jullie een poosje samen hebben gedeeld, het noodlot dat nu verleden tijd is en dat jij liefde noemt.’

‘Hoe ik het ook noem, het is niet veranderd! En het is niet voorbij. Het is een blijvend iets in het universum en ik vraag jou om het opnieuw met mij te delen!’

‘En hoe moet het dan met Heer Yama?’

‘Met Yama? Jij hebt toch afgerekend met een ieder die tot zijn gelijken gerekend kon worden, zo hij nog in leven was.’

‘Ik moet dus aannemen, dat het jou om zijn Aspect te doen is?’

Ze glimlachte, daar tussen de schaduwen en de wind. ‘Natuurlijk.’

‘Vrouwe, Vrouwe, Vrouwe, vergeet mij! Vul je leven met Yama en word zijn minnares. Onze dagen zijn voorbij en ik wens ze niet terug te roepen. Ze waren goed, maar ze zijn voorbij.

Als er voor alles een tijd is, dan is er ook een tijd voor de beeindiging van alles. Dit is een tijdperk van consolidatie van alles dat de mens in deze wereld gewonnen heeft. Dit is een tijd om kennis met anderen te delen, niet om het zwaard te kruisen.’

‘Zou jij voor die kennis de Hemel willen bestrijden? Zou jij willen proberen de Hemelse Stad ten val te brengen om de wereld toegang te verlenen tot haar geweld?’

‘Je weet dat het zo is.’

‘Dan hebben we misschien toch een doel gemeen.’

‘Nee, Vrouwe, bedrieg jezelf niet. Jij bent trouw aan de Hemel, niet aan de wereld. En dat weet je. Als ik mijn vrijheid herkreeg en jij zou met me mee ten strijde trekken, dan zou je misschien een poosje gelukkig zijn. Maar of we nu zouden winnen of verliezen, ik ben bang dat je tenslotte ongelukkiger zou zijn dan tevoren.’

‘Luister naar me, jij weekhartige heilige uit het purperen woud. Het is heel vriendelijk van je dat je nu al rekening houdt met mijn gevoelens, maar Kali is trouw aan wie zij wil, is niemand iets schuldig en doet wat zij verkiest. Zij is een godin die te koop is, denkt daaraan! Misschien is alles wat je gezegd hebt waar en liegt zij als ze je zegt dat ze nog van je houdt. Maar ze is meedogenloos en hunkert naar de strijd en ze volgt de geur van het bloed. Ik heb het gevoel dat ze toch wel een Progressiviste kan worden.’

‘Wees voorzichtig met wat je zegt, godin. Je weet nooit wie er meeluistert.’

‘Niemand,’ zei ze, ‘want hier wordt zelden gesproken.’

‘Des te meer reden om nieuwsgierig te zijn als er wel gesproken wordt.’

Ze zweeg enige tijd en zei toen: ‘Er luistert niemand.’

‘Je bent machtiger geworden!’

‘Ja. En jij?’

‘Zo ongeveer hetzelfde, geloof ik.’

‘Wil je dan in de naam van het Progressivisme mijn zwaard, mijn wiel, mijn boog aanvaarden?’

Вы читаете Heer van het licht
Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату