Brahma stond op, keek naar de spiegels, keek naar Visjnoe. ‘Als we ons dus van Sam hebben ontdaan, zal jij de ware Tathagatha geweest zijn’
‘Hoe kunnen we ons van Sam ontdoen?’
‘Ik heb nog niets besloten, maar ik sta open voor elke suggestie.’
‘Mag ik dan voorstellen hem als een kauw te reincarneren?’
‘Dat mag je. Maar dan zou iemand anders wel eens kunnen verlangen dat de kauw als man gereincarneerd wordt. Ik geloof dat hij niet zonder aanhang is.’
‘Nou, we hebben de tijd om dat probleem te overdenken. Nu hij eenmaal onder bewaking van de Hemel staat, hoeven we ons niet te haasten. Als ik wat weet, zal ik het je vertellen.’
‘Daar houden we het dan op.’ Zij liepen toen de Hal uit.
Visjnoe ging de Tuin van Brahma’s vreugden uit en net toen hij wegging, kwam de Meesteres van de Dood binnen. Ze richtte zich tot het achtarmige beeld met de Viena en begon erop te spelen.
Toen Brahma de muziek hoorde kwam hij snel naderbij. ‘Kali! Lieflijke Vrouwe . . .’ riep hij.
‘Machtig is Brahma,’ antwoordde ze.
‘Ja,’ stemde Brahma in, ‘zo machtig als je maar wilt. En je komt hier zo zelden dat het me machtig veel plezier doet. Laten we wat langs de bloembedden wandelen en wat praten. Je hebt een schitterende japon aan.’
‘Dank je.’
Ze liepen langs de bloembedden. ‘Hoe staat het met de voorbereidingen voor het huwelijk?’
‘Uitstekend.’
‘Blijf je op je huwelijksreis in de Hemel?’
‘We zijn van plan hier ver vandaan te gaan.’
‘Mag ik vragen waarheen?’
‘Daar zijn we het nog niet over eens.’
‘De tijd verstrijkt op de vleugels van de kauw, liefste. Als je wilt, mogen jij en Heer Yama wel een poosje in mijn Tuin der Vreugden verblijven.’
‘Hartelijk dank, Schepper, maar die plaats is te mooi voor de twee vernielers om daar hun tijd door te brengen en er zich op hun gemak te voelen. We gaan wel ergens anders heen.’
‘Zoals je wilt.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Wat heb je nog meer op ’t hart?’
‘Hoe staat het met degene die ze de Boeddha noemen?’
‘Met Sam? Je oude minnaar? Ja, hoe staat het met hem? Wat vind jij van hem?’
‘Hoe wordt er met hem . . . afgerekend?’
‘Dat heb ik nog niet beslist. Sjiva stelde voor om een poosje te wachten alvorens iets te ondernemen. Dan kunnen we zien of hij invloed heeft op de gemeenschap van de Hemel. Ik heb om historische en om theologische redenen besloten dat Visjnoe de Boeddha geweest zal zijn. Wat Sam zelf betreft, ik sta open voor elk redelijk voorstel.’
‘Heb je hem indertijd geen goddelijkheid aangeboden?’
‘Ja. Maar dat heeft hij niet aangenomen.’
‘Stel dat je het nog eens deed?’
‘Waarom?’
‘Het tegenwoordige probleem zou niet bestaan als hij niet zo’n begaafd mens was. Zijn gaven zouden hem tot een waardevol lid van het pantheon maken.’
‘Die gedachte is ook al eens bij mij opgekomen. Maar nu neemt hij het vast en zeker aan, of hij het meent of niet. Ik weet zeker dat hij wil blijven leven.’
‘Er zijn natuurlijk middelen om daar achter te komen.’
‘Zoals?’
‘Psychocontrole.’
‘En als dat een ontbreken van een binding met de Hemel uitwijst — wat zeker zo is …?’
‘Zou zijn geest zelf niet veranderd kunnen worden — door iemand als Heer Mara?’
‘Ik had nooit gedacht dat je sentimenteel was, godin. Maar het ziet ernaar uit dat je er maar al te zeer op gebrand bent hem te laten voortbestaan, in welke vorm dan ook.’
‘Misschien wel.’
‘Je weet dat hij — misschien — erg veranderen kan. Hij wordt beslist niet meer dezelfde als hij een behandeling ondergaat. Zijn “gave” kon dan wel eens volkomen verdwenen zijn.’
‘In de loop der eeuwen ondergaan alle mensen een natuurlijke verandering — verandering van mening, geloof, overtuiging. Sommige delen van de geest slapen en andere ontwaken. En ik voor mij geloof dat talent moeilijk te vernietigen is — zolang het leven zelf nog voortbestaat.
Het is beter te leven dan te sterven.’
‘Misschien kan je me hiervan overtuigen, godin — als je tijd hebt, liefste.’
‘Hoe lang?’
‘Zo’n dag of drie!’
‘Goed dan, drie dagen.’
‘Laten we dan naar mijn Paviljoen der Vreugden gaan en de zaak grondig bespreken.’
‘Uitstekend.’
‘Waar is Heer Yama nu?’
‘Hij is bezig in zijn atelier.’
‘Met een langdurig werkje, neem ik aan?’
‘Minstens drie dagen.’
‘Goed. Ja, misschien is er enige hoop voor Sam. Het strookt niet met mijn overtuiging, maar ik kan het idee waarderen. Ja, dat kan ik.’
Het blauwe achtarmige beeld van de godin speelde op de Viena en terwijl zij in de zomerse tuin wandelden, daalde de muziek op hen neer.
Helba woonde aan de andere kant van de Hemel, vlak bij de rand van de wildernis. Het paleis, Buit genaamd, lag zo dicht bij het woud, dat de dieren die langs de onzichtbare scheidsmuur slopen erlangs schuurden. Vanuit de kamer genaamd Roof, had men het zicht op de schaduwrijke paden van de wildernis.
En in die kamer, waar de gestolen schatten van vergane levens aan de muren hingen, ontving Helba degene die Sam genoemd werd.
Helba was de god/godin van de dieven. Niemand kende Helba’s ware sekse, want Helba had de gewoonte bij iedere reincarnatie van sekse te veranderen. Sam keek naar de lenige, donkere vrouw met de gele sari en gele sluier. Haar sandalen en nagels waren kaneelbruin en ze droegen een gouden tiara op haar zwarte haar. Met een zacht, murmelend stemmetje zei Helba: ‘Je hebt mijn sympathie. Slechts in de tijd dat ik als man geincarneerd ben, hanteer ik mijn Attribuut en ga ik op roof uit, Sam.’
‘Je moet nu toch ook je Aspect kunnen aannemen.’
‘Natuurlijk.’
‘En je Attribuut hanteren.’
‘Waarschijnlijk wel.’
‘Maar je doet het niet?’
‘Niet zolang ik het lichaam van een vrouw draag. Als man steel ik alles en overal.. . Kijk, daar aan die muur hangen nog enkele trofeeen van me. Die grote mantel van blauwe veren was het eigendom van Srit, de leider van de Katapoetna-demonen. Ik heb die uit zijn grot gestolen terwijl zijn hellehonden sliepen. Ik had ze een slaapmiddel gegeven. Het juweel dat van vorm verandert, nam ik weg uit de Koepel van de Gloed, ik klom met zuignappen aan mijn polsen en knieen en tenen naar boven, terwijl de Moeders beneden me…’
‘Laat maar,’ zei Sam. ‘Al die verhalen ken ik al, Helba, want je praat over niets anders. Ik neem aan, dat het al zo lang geleden is dat je een gewaagde diefstal hebt gepleegd, dat die reeds lang vergane glorie steeds maar weer opgerakeld moet worden. Anders zouden zelfs de Oudere Goden vergeten wie je eens geweest bent. Ik zie dat ik niet op het juiste adres ben, ik ga het ergens anders proberen.’ Hij stond op om heen te gaan. ‘Wacht even,’ zei Helba. Sam wachtte. ‘Ja?’
‘Je zou me minstens iets kunnen vertellen over de diefstal die jij in de zin hebt. Misschien kan ik je een goede raad geven …’