‘Met alle respect, uwe genade, maar Onbezoedelden zijn geen mannen.’
‘Als ik ze doorverkoop, hoe kan ik dan weten dat ze niet tegen mij gebruikt zullen worden?’ vroeg Dany nadrukkelijk. ‘Zouden ze dat doen? Tegen mij vechten of mij zelfs kwaad berokkenen?’
‘Als hun meester het hun beval. Ze stellen geen vragen, uwe genade. Alle vragen zijn eruit gezift. Ze gehoorzamen.’ Ze keek gepijnigd. ‘Als u… als u klaar met hen bent… uwe genade zou hen kunnen bevelen zich in hun eigen zwaard te storten.’
‘En zelfs dat zouden ze doen?’
‘Ja.’ Missandeis stem was zacht geworden. ‘Uwe genade.’
Dany kneep in haar hand. ‘Maar je zou liever niet willen dat ik dat van hun vergde. Waarom? Waarom kan het je schelen?’
‘Deze hier is niet… ik… uwe genade…’
‘Vertel het me.’
Het meisje sloeg haar ogen neer. ‘Drie van hen zijn ooit mijn broers geweest, uwe genade.’
Er volgde een lange, donkere, winderige nacht. Dany voederde zoals altijd haar draken, maar merkte dat ze zelf geen eetlust had. Ze zat een poosje alleen in haar hut te huilen en droogde toen haar tranen, lang genoeg om nogmaals met Groleo in discussie te gaan. ‘Magister Illyrio is er niet,’ was ze ten slotte gedwongen tegen hem te zeggen, ‘en al was hij er wel, dan zou hij me toch niet op andere gedachten kunnen brengen. Ik heb de Onbezoedelden harder nodig dan deze schepen, en ik wil er niets meer over horen.’
De woede brandde het verdriet en de vrees uit haar weg, althans voor enkele uren. Naderhand ontbood ze haar bloedruiters in haar hut, samen met ser Jorah. Zij waren de enigen die ze werkelijk vertrouwde.
Na afloop wilde ze slapen om morgen goed uitgerust te zijn, maar nadat ze een uur lang rusteloos had liggen draaien in haar bedompte hut was ze ervan overtuigd dat het hopeloos was. Voor haar deur trof ze Aggo aan, bezig bij het licht van een zwaaiende olielamp een nieuwe pees op zijn boog te zetten. Rakharo zat met gekruiste benen naast hem op het dek met een wetsteen zijn
‘Herinnert u zich Eroeh?’ vroeg ze hem.
‘Dat meisje van de Lhazareen?’
‘Ze waren haar aan het verkrachten, maar ik maakte daar een eind aan en nam haar onder mijn hoede. Alleen, toen mijn zon-ensterren dood was nam Mago haar nogmaals, gebruikte haar opnieuw en doodde haar. Volgens Aggo was dat haar lot.’
‘Ik weet het nog,’ zei ser Jorahn.
‘Ik ben lang alleen geweest, Jorah. Helemaal alleen, afgezien van mijn broer. Wat een klein, bang dingetje was ik. Viserys had me moeten beschermen, maar in plaats daarvan deed hij me pijn en maakte me nog banger. Dat had hij niet moeten doen. Hij was niet alleen mijn broer, hij was mijn koning. Waarom maken de goden koningen en koninginnen als het niet is om hen te beschermen die zichzelf niet kunnen beschermen?’
‘Sommige koningen maken zichzelf. Robert bijvoorbeeld.’
‘Hij was geen waarachtige koning,’ zei Dany vol minachting. ‘Hij betrachtte geen gerechtigheid. Gerechtigheid… dat is waar koningen voor zijn.’
Ser Jorah gaf geen antwoord. Hij glimlachte slechts en raakte heel licht haar haren aan. Dat was voldoende.
Die nacht droomde ze dat ze Rhaegar was, op weg naar de Drietand. Maar ze bereed een draak, geen paard. Toen ze het opstandelingenleger van de Usurpator aan de overkant van de rivier zag droegen ze allemaal een harnas van ijs, maar zij dompelde hen in draken vuur en ze smolten als dauw en veranderden de Drietand in een woeste stroom. Een klein deel van haar wist dat ze droomde, maar een ander deel juichte. Zo
Ze schrok abrupt wakker in de duisternis van haar hut, nog vol van haar overwinning. De
Er was iemand bij haar in de hut.
‘Irri? Jhiqui? Waar zijn jullie?’ Haar dienstmeiden reageerden niet. Het was te donker om iets te zien, maar ze kon hun ademhaling horen. ‘Jorah, bent u dat?’
‘Ze slapen,’ zei een vrouw. ‘Ze slapen allemaal.’ De stem was vlakbij. ‘Zelfs draken moeten slapen.’
‘Vergeet het niet. Om naar het noorden te gaan, reis naar het zuiden. Om het westen te bereiken, reis naar het oosten. Om voorwaarts te gaan, reis terug, en om het licht aan te raken, ga onder de schaduw door.’
‘Een droom.’ Dany schudde haar hoofd. ‘Ik heb gedroomd, dat is alles. Ga maar weer slapen. Laten we allemaal weer gaan slapen.’ Maar hoe ze ook haar best deed, zij sliep niet meer in.
Deze ochtend was het bijna druk op de rode bakstenen straten van Astapor. De wegen werden door slaven en bedienden geflankeerd, terwijl de slavenhandelaars en hun vrouwvolk met hun
Aggo reed voorop met zijn grote Dothraki-boog. Sterke Belwas liep rechts van haar merrie, het meisje Missandei links. Achter haar liep ser Jorah Mormont, in malien en wapenrok gehuld, en hij keek iedereen die te dicht in de buurt kwam dreigend aan. Rakharo en Jhogo beschermden de draagkoets. Dany had bevolen de bovenkant eraf te halen, zodat haar drie draken aan de onderkant vastgelegd konden worden. Irri en Jhiqui reden naast hen om te proberen ze rustig te houden. Niettemin zwiepte Viserion met zijn staart, en boze stoom steeg uit zijn neusgaten op. Rhaegal bespeurde ook dat er iets niet goed zat. Driemaal wilde hij opstijgen, om tegengehouden te worden door de zware keten in Jhiqui’s hand. Drogon had zich opgerold tot een bal en zijn vleugels en staart stevig om zich heen geslagen. Alleen zijn ogen verrieden dat hij niet sliep.
De rest van haar mensen volgde: Groleo en de andere kapiteins en hun bemanningen, en de drieentachtig Dothraki die haar nog restten van de honderdduizend die ooit in Drogo’s
