‘Dertien,’ zei ze, ‘bij de volgende maanwenteling.’
‘Genadige goden.’ De dwerg nam nog een slok wijn. ‘Nou ja, van gepraat word je niet ouder. Zullen we de koe bij de horens vatten, vrouwe? Als het u behaagt?’
‘Het behaagt mij, mijn heer gemaal te behagen.’
Dat leek hem boos te maken. ‘Je verschuilt je achter hoofsheid als achter een kasteelmuur.’
‘Hoofsheid is het harnas van een dame,’ zei Sansa. Dat had haar septa haar altijd gezegd.
‘Ik ben je echtgenoot. Je kunt je harnas nu wel uittrekken.’
‘En mijn kleren?’
‘Die ook.’ Hij zwaaide met zijn wijnbeker naar haar. ‘Mijn edele vader heeft mij gelast dit huwelijk te voltrekken.’
Met trillende handen begon ze aan haar kleren te frunniken. Ze had tien duimen in plaats van vingers, en die waren allemaal gebroken. Toch wist ze de strikken en knopen de baas te worden, en haar mantel en japon en gordel en zijden onderrok gleden allemaal op de vloer. Ten slatte stapte ze uit haar kleingoed. Ze kreeg kippenvel op haar armen en benen. Haar ogen hield ze neergeslagen, te beschroomd om naar hem te kijken, maar toen ze klaar was keek ze op en zag dat hij naar haar staarde. Zijn groene oog keek hongerig, kwam het haar voor, en zijn zwarte woedend. Sans a wist niet wat haar meer beangstigde.
‘Je bent nog een kind,’ zei hij.
Ze bedekte haar borsten met haar handen. ‘Ik ben ontbloeid.’
‘Een kind,’ herhaalde hij, ‘maar ik begeer je wel. Schrik je daarvan, Sansa?’
‘Ja.’
‘Ik ook. Ik weet dat ik lelijk ben.’
‘Nee, he…’
Hij werkte zich overeind. ‘Niet liegen, Sansa. Ik ben misvormd, getekend en klein, maar…’ — ze kon zien hoe hij naar woorden zocht — ‘…in bed, als de kaarsen uitgeblazen zijn, ben ik niet slechter geschapen dan een ander. In het donker ben ik de Bloemenridder.’ Hij nam een slok wijn. ‘Ik ben vrijgevig. Wie mij trouw is, ben ik trouw. Ik heb bewezen geen lafaard te zijn. En ik ben slimmer dan de meeste anderen. Hersens moeten toch ook iets waard zijn. Ik kan zelfs aardig zijn. Dat is ongewoon voor een Lannister, vrees ik, maar ik weet dat ik het ergens in me heb. Ik zou… ik zou goed voor je kunnen zijn.’
Toen hij ten slatte begreep dat ze hem niets te zeggen had dronk Tyrion Lannister de rest van zijn wijn op. ‘Ik begrijp het,’ zei hij verbitterd. ‘Ga in het bed liggen, Sansa. We moeten onze plicht doen.’
Ze beklom het donzen bed, zich bewust van zijn starende blik.
Een geurkaars van bijenwas brandde op het tafeltje naast het bed, en er waren rozenblaadjes tussen de lakens gestrooid. Ze was al begonnen een deken over zich heen te trekken toen ze hem nee hoorde zeggen.
Hoewel ze beefde van de kou gehoorzaamde ze. Haar ogen gingen dicht en ze wachtte. Even later hoorde ze hoe haar echtgenoot zijn laarzen uittrok en hoe zijn kleren ritselden toen hij zich uitkleedde. Toen hij op het bed sprong en zijn hand op haar borst legde kon Sansa een huivering niet onderdrukken. Ze lag met haar ogen dicht, al haar spieren gespannen, bang voor wat er zou volgen. Zou hij haar nog eens aanraken. Haar kussen? Moest ze nu haar benen voor hem spreiden? Ze wist niet wat er van haar verwacht werd.
‘Sansa.’ De hand was weg. ‘Doe je ogen open.’
Ze had beloofd te gehoorzamen, dus opende ze haar ogen. Hij zat naakt bij haar voeten. Waar zijn benen begonnen stak de staf van zijn mannelijkheid stijf en hard uit een bos ruig geel haar op, maar het was het enige aan hem dat recht was.
‘Vrouwe,’ zei Tyrion, ‘u bent mooi, vergis u niet, maar… ik kan het niet. Mijn vader kan opvliegen. We wachten. Een maanwenteling, een jaar, een seizoen, zo lang als nodig is. Tot je me beter hebt leren kennen, misschien een beetje bent gaan vertrouwen.’ Zijn glimlach was mogelijk geruststellend bedoeld, maar zonder neus leek hij er slechts grotesker en sinisterder door.
‘Op mijn eer als Lannister,’ zei de Kobold. ‘Ik zal je niet aanraken voordat je dat zelf wilt.’
Ze moest al haar moed verzamelen om hem in zijn ongelijke ogen te kijken en te zeggen: ‘En als ik het nooit wil, heer?’
Zijn mond trok scheef alsof ze hem had geslagen. ‘Nooit?’
Haar nek was zo gespannen dat ze zelfs bijna niet kon knikken.
‘Nu ja,’ zei hij, ‘daarom hebben de goden hoeren geschapen voor kobolden als ik.’ Hij balde zijn korte, stompe vingers tot een vuist en klom van het bed.
Arya
Steenseptwas de grootste stad die Arya sinds Koningslanding had gezien, en Harwin zei dat haar vader hier een beroemde veldslag had gewonnen.
‘De mannen van de Krankzinnige Koning hadden jacht gemaakt op Robert in een poging hem te grijpen voor hij zich weer bij je vader voegde,’ vertelde hij, terwijl ze naar de poort reden. ‘Hij was gewond en werd door een paar vrienden verpleegd toen de Hand, heer Conneghem, de stad met een grote legermacht innam en die huis voor huis begon te doorzoeken. Maar voor ze hem konden vinden trokken heer Eddard en je grootvader naar de stad op en bestormden de muren. Heer Conneghem bood hevig verzet. Er werd gevochten in de straten en stegen, en zelfs op de daken, en alle septons luidden hun klokken om het gewone volk te laten weten dat ze hun deuren op slot moesten doen. Toen het klokgelui begon kwam Robert zijn schuilplaats uit om mee te vechten. Ze zeggen dat hij die dag zes mannen doodde. Een van hen was Melis Scaep, een beroemd ridder die nog schildknaap van prins Rhaegar was geweest. Robert zou de Hand waarschijnlijk ook gedood hebben, maar de strijd voerde hen niet samen. Conneghem daarentegen verwondde jouw grootvader Tulling ernstig en doodde ser Denys Arryn, de lieveling van de Vallei. Maar toen hij zag dat de slag verloren was, was hij even snel gevlogen als de griffioenen op zijn schild. De Slag van de Klokken, werd het later genoemd. Robert zei altijd dat je vader die had gewonnen, niet hij.’
Naar de aanblik van de plaats te oordelen was er ook kortgeleden nog gevochten, dacht Arya. De stadspoorten waren van ongeschuurd vers hout en buiten de muur lag nog een berg verkoolde planken waaruit af te leiden viel wat er met de vorige was gebeurd.
Steensept zat potdicht, maar toen de kapitein bij de poort hen herkende opende hij een uitvalspoort je voor hen. ‘Hoe staat het ervoor met het eten?’ vroeg Tom toen ze naar binnen gingen.
‘Minder slecht dan eerst. De Jagersman heeft een kudde schapen gebracht en er is wat gehandeld met de overkant van het Zwartewater. Ten zuiden van de rivier is de oogst niet verbrand. Hele volksstammen willen ons natuurlijk afpakken wat we hebben. De ene dag wolven, de volgende dag Mommers. En als ze niet op goud of wijven uit zijn dan zoeken ze wel naar die ellendige Koningsmoordenaar. Ze zeggen dat-ie heer Edmar zo door de vingers is geglipt.’
‘Heer Edmar?’ Liem fronste. ‘Is heer Hoster dan dood?’
‘Dood, of op sterven na. Lannister zal wel op weg wezen naar het Zwartewater. Da’s de snelste weg naar Koningslanding, daar durft de Jagersman een eed op te doen.’ De kapitein wachtte niet op antwoord. ‘Hij is wat aan het rondsnuffelen met z’n honden. Als ser Jaime in de buurt is vinden ze ‘m. Ik heb die honden weleens een beer in stukjes zien scheuren. Zouden ze ook leeuwenbloed lusten?’
‘Een afgeknaagd lijk is nergens goed voor,’ zei Liem. ‘Dat weet de Jagersman verdorie ook wel.’
