‘Toen die westerlingen hier doorheen trokken hebben ze de vrouw en zuster van de Jagersman verkracht, de brand in z’n gewassen gestoken, de helft van z’n schapen opgevroten en de andere helft uit pure kwaadaardigheid afgemaakt. En ook nog zes honden doodgeslagen en de krengen in zijn put gesmeten. Een afgeknaagd lijk zalie wel prima vinden, lijkt me. Ik ook.’

‘Als-ie dat maar laat,’ zei Liem. ‘Dat is alles wat ik te zeggen heb. Als-ie dat maar laat. En jij bent een stomkop.’

Met Arya tussen Harwin en Angui in reden de vogelvrij en door de straten waarin haar vader eens gevochten had. Ze zag de sept op de heuvel en daaronder een stevige, sterke hofstee van grijze steen die veel te klein leek voor zo’n grote stad. Maar ieder derde huis dat ze passeerden was een zwart skelet, en ze zag geen mensen. ‘Zijn alle inwoners dood?’

‘Alleen maar verlegen.’ Angui wees naar twee boogschutters op een dak en een paar jongens met beroete gezichten die ineengedoken in de puinhopen van een bierlokaal zaten. Verderop smeet een bakker het luik van een raam open en riep iets omlaag naar Liem. Zijn stemgeluid lokte meer mensen uit hun schuilhoeken en rondom hen leek Steensept langzaam tot leven te komen.

Op het marktplein in het hart van de stad stond een fontein in de vorm van een springende forel die water spuwde in een ondiep bassin. Vrouwen waren bezig daaruit emmers en waterzakken te vullen. Een paar voet verderop hing een stuk of wat ijzeren kooien aan krakende houten balken. Kraaienkooien, wist Arya. De meeste kraaien zaten buiten de kooien, spetterend in het water of boven op de tralies. In de kooien zaten mannen. Liem hield met een boos gezicht de teugels in. ‘Wat is dat nou weer?’

‘Gerechtigheid,’ antwoordde een vrouw bij de fontein.

‘Hoezo, kwamen jullie galgen te kort?’

‘Was dat op bevel van ser Wilbert?’ vroeg Tom.

Een man lachte verbitterd. ‘De leeuwen hebben ser Wilbert al een jaar geleden gedood. Zijn zonen zijn allemaal met de jonge Wolf mee en vreten zich vet in het westen. Denken jullie dat ze een zier om mensen als wij geven? De Dolle Jagersman heeft die wolven gevangen.’

Wolven. Arya kreeg het er koud van. Mannen van Robb, en van mijn vader. Ze voelde hoe ze naar de kooien toe getrokken werd. Tussen de tralies was zo weinig ruimte dat de gevangenen zich niet konden wenden of keren en evenmin zitten. Ze stonden daar naakt, blootgesteld aan zon, wind en regen. De mannen in de eerste drie kooien waren dood. De kraaien hadden hun de ogen uitgepikt maar toch leken de lege kassen haar te volgen. De vierde man in de rij bewoog toen ze langskwam. De ruige baard om zijn mond zat vol bloed en vliegen. Ze wolkten op toen hij sprak en zoemden om zijn hoofd. ‘Water.’ Het woord kwam er krassend uit. ‘Alsjeblieft… water…’

Bij dat geluid deed de man in de volgende kooi zijn ogen open. ‘Hier,’ zei hij. ‘Hier, mij.’ Het was een oude man: zijn baard was grijs en zijn schedel kaal, met bruine ouderdomsvlekken.

Naast de oude man hing nog een dode, een grote man met een rode baard en een rottend grauw verband om zijn linkeroor en een deel van zijn slaap. Maar het ergste zat tussen zijn benen; een bruin gat vol korsten dat krioelde van de maden. Daarnaast hing een vetzak. De kraaienkooi was zo gruwelijk nauw dat het een raadsel was hoe ze hem er ooit in gekregen hadden. Het ijzer drukte pijnlijk tegen zijn buik, zodat de kwabben tussen de tralies door puilden. Na dagen blakeren in de zon was hij van top tot teen rood geschroeid. Als hij zijn gewicht verplaatste, knarste en zwaaide zijn kooi en zag Arya bleke strepen waar de tralies zijn huid tegen de zon hadden beschermd.

‘Wiens mannen waren jullie?’ vroeg ze.

Op de klank van haar stem opende de vetzak zijn ogen. De huid eromheen was zo rood dat ze op gekookte eieren leken die in een schaal bloed dreven. ‘Water… drinken…’

‘Van wie?’ herhaalde ze.

‘Laat die lui toch barsten, jongen,’ zei de man uit de stad tegen haar. ‘Jij hebt niks met ze te maken. Gewoon doorrijden.’

‘Wat hebben ze gedaan?’ vroeg ze.

‘Ze hebben bij Storteval acht mensen over de kling gejaagd,’ zei hij. ‘Ze moesten de Koningsmoordenaar hebben maar die was er niet, dus werd er wat verkracht en geplunderd.’ Hij wees met een duim naar het lijk dat maden had waar zijn manlijkheid hoorde te zitten. ‘Dat was de verkrachter. En nou doorrijden.’

‘Een slokje,’ riep de vetzak. ‘Genade, jongen, een slokje.’ De oude man stak een arm op om de tralies te grijpen. Door die beweging begon zijn kooi te slingeren. ‘Water,’ hijgde de man met de vliegen in zijn baard.

Ze keek naar hun smerige haar, hun verklitte baard en hun rode ogen, naar hun droge, gebarsten, bloedende lippen. Wolven, dacht ze weer, net als ik. Was dit haar wolvenpak? Hoe kunnen dit Robbs mannen zijn? Ze kon ze wel slaan. Ze zou ze graag pijn doen. Ze zou het liefste huilen. Het leek of ze haar allemaal aankeken, de doden zowel als de levenden. De oude man had drie vingers tussen de tralies door gewrongen. ‘Water,’ zei hij. ‘Water.’

Arya sprong van haar paard. Ze kunnen me niets doen, ze zijn bijna dood. Ze haalde haar beker uit haar slaaprol en liep naar de fontein. ‘Wat dacht jij dat je ging doen, jongen?’ snauwde de man uit de stad. ‘Je hebt niks met ze te maken.’ Ze hield de beker onder de bek van de vis. Het water spetterde over haar vingers en in haar mouw, maar Arya bleef staan tot de beker overliep. Toen ze zich weer naar de kooien toekeerde wilde de man uit de stad haar tegenhouden. ‘Ga daar vandaan, jongen…’

‘Het is een meisje,’ zei Harwin. ‘Laat haar met rust.’

‘Ja,’ zei Liem. ‘Heer Beric houdt er niet van om mannen in kooien te stoppen tot ze omkomen van de dorst. Waarom hangen jullie ze niet fatsoenlijk op?’

‘D’r was niks fatsoenlijks aan wat zij in Storteval uitgespookt hebben,’ gromde de man uit de stad hem toe.

De tralies zaten zo dicht op elkaar dat er geen beker door kon, maar Harwin en Gendry gaven haar een steuntje. Ze zette een voet in Harwins ineengeschoven handen, sprong op Gendry’s schouders en greep de tralies boven aan de kooi. De vetzak keek op en drukte zijn wang tegen het ijzer, en Arya goot het water over hem heen. Hij zoog het gretig op en liet het over zijn hoofd, wangen en handen lopen, waarna hij het vocht van de tralies likte. Hij zou ook Arya’s vingers hebben afgelikt als ze die niet snel weggetrokken had. Tegen de tijd dat ze ook de twee anderen op die manier had bediend had ze een heleboel toeschouwers. ‘Hier zal de Dolle Jagersman van horen,’ dreigde een man. ‘Het zal hem niks bevallen. Helemaal niks.’

‘Dan zal dit hem nog minder bevallen.’ Angui spande zijn boog, trok een pijl uit zijn koker, zette hem op de pees, spande en liet los. De dikzak sidderde toen de schacht tussen zijn onderkinnen drong, maar de kooi voorkwam dat hij viel. Nog twee pijlen maakten een einde aan de twee resterende noorderlingen. Op het marktplein klonk geen ander geluid dan het gespetter van het vallende water en het gezoem van de vliegen.

Valar morghulis, dacht Arya.

Aan de oostkant van het marktplein stond een bescheiden herberg met witgekalkte muren en kapotte ruiten. De helft van het dak was kortgeleden verbrand, maar het gat was gedicht. Boven de deur hing een beschilderd houten uithangbord in de vorm van een perzik met een grote hap eruit. Bij de stallen schuin aan de overkant stegen ze af en Groenebaard brulde om paardenknechten.

De weelderige, roodharige waardin stootte een vreugdegehuil uit toen ze hen zag en begon hen daarna prompt af te katten. ‘Groenebaard, niet? Of was het Grijsbaard? Genadige Moeder, sinds wanneer ben je zo oud geworden? Liem, ben jij dat? Nog steeds diezelfde sjofele mantel, he? Ikweet wel waarom je die nooit wast. Je bent bang dat de pis er dan uitgaat en wij zien dat je in werkelijkheid een ridder van de Koningsgarde bent! En Tom van Zevenen, ranzige ouwe bok! Kom je die zoon van je bezoeken? Dan kom je te laat, hij is met die ellendige Jagersman mee. En vertel me nou niet dat-ie niet van jou is!’

‘Hij heeft mijn stem niet,’ protesteerde Tom zwakjes.

‘Maar wel je neus. En de andere onderdelen ook, als ik de meisjes zo hoor.’ Toen viel haar blik op Gendry, en ze gaf hem een kneepje in zijn wang. ‘Kijk deze fraaie jonge os eens. Wacht maar tot Alyce die armen ziet. O, en hij bloost nog als een maagd ook. Nou, dat zal Alyce wel verhelpen, jongen, vast en zeker.’

Arya had Gendry nog nooit zo rood zien worden. ‘Tansy, laat de Stier met rust, dat is een goeie jongen,’ zei Tom Zevensnaren. ‘Het enige wat we van je willen is een veilig bed voor de nacht.’

‘Nou heb je ’t alleen over jezelf, zanger.’ Angui sloeg zijn arm om een stevig jong dienstertje met evenveel sproeten als hijzelf.

Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату