Davos kreeg zo’n felle hoestbui dat hij dubbelsloeg. Salladhor Saan wilde hem te hulp schieten, maar die wuifde hij weg, en na een ogenblik herstelde hij zich. ‘Niemand,’ hijgde hij. ‘Wat bedoel je, hij ontvangt niemand?’ Zijn stem klonk vochtig en dik, zelfs in zijn eigen oren, en even draaide de hut duizelingwekkend om hem heen.

‘Niemand behalve haar,’ zei Salladhor Saan, en Davos hoefde niet te vragen wie hij bedoelde. ‘Mijn vriend, je vermoeit jezelf. Wat jij nodig hebt is een bed, niet Salladhor Saan. Een bed, veel dekens, een warm kompres voor op de borst en nog meer wijn met kruidnagelen.’

Davos schudde zijn hoofd. ‘Ik red me wel. Vertel het me, Salla. Ik moet het weten. Niemand behalve Melisandre?’

De man uit Lys wierp hem een lange, twijfelende blik toe en vervolgde aarzelend: ‘De wachters houden alle anderen buiten de deur, zelfs zijn koningin en zijn dochtertje. Dienaren brengen maaltijden die niemand eet.’ Hij boog zich naar voren en dempte zijn stem. ‘Vreemde verhalen heb ik gehoord, over hongerige vuren in de berg, en over Stannis en de rode vrouw die samen afdalen om naar de vlammen te kijken. Er zijn schachten, zegt men, en geheime trappen die naar het hart van de berg afdalen, naar hete plekken die alleen zij kan betreden zonder te verbranden. Dat is meer dan genoeg om een oude man zulke rillingen te bezorgen dat hij soms nauwelijks de kracht opbrengt om te eten.’

Melisandre. Davos huiverde. ‘De rode vrouw heeft het ons aangedaan,’ zei hij. ‘Zij heeft het vuur gezonden dat ons verteerd heeft, om Stannis te straffen voor het feit dat hij haar afzijdig hield, om hem te leren dat hij zonder haar toverkunsten niet op de overwinning hoeft te hopen.’

De man uit Lys pakte een dikke olijf uit de schaal die tussen hen in stond. ‘Jij bent de eerste niet die dat zegt, mijn vriend. Maar als ik jou was zou ik het niet zo hardop doen. Drakensteen krioelt van de mannetjes die de koningin dienen, O ja, en die hebben scherpe oren en nog scherpere messen.’ Hij stopte de olijf in zijn mond.

‘Ik heb ook een mes. Cadeau gekregen van kapitein Khoreen.’ Hij trok de lange dolk en legde die tussen hen in op de tafel. ‘Een mes om Melisandre het hart uit het lijf te snijden. Als ze er een heeft.’

Salladhor Saan spuugde een olijvenpit uit. ‘Davos, beste Davos, zulke dingen moet je niet zeggen, zelfs niet voor de grap.’

‘Het is geen grap. Ik ben van plan haar te vermoorden.’ Als ze tenminste door sterfelijke wapens gedood kan worden. Daar was Davos niet zeker van. Hij had gezien hoe de oude maester heimelijk vergif in haar wijn had gedaan, dat had hij met eigen ogen gezien, maar toen ze allebei uit de gifbeker dronken was het de maester die was gestorven, niet de rode priesteres. Maar een mes in het hart… zelfs demonen kunnen door koud staal worden gedood, zeggen de zangers.

‘Dat zijn gevaarlijke praatjes, mijn vriend,’ zei Salladhor Saan vermanend. ‘Je bent nog ziek van de zee, denk ik zo. De koorts heeft je brein aan de kook gebracht, jawel. Je kunt maar het beste naar bed gaan en veel rust nemen, tot je aangesterkt bent.’

Tot mijn vastberadenheid vermindert, bedoel je. Davos kwam overeind. Hij voelde zich koortsig en lichtelijk duizelig, maar dat gaf niet. ‘Je bent een verraderlijke ouwe boef, Salladhor Saan, maar desondanks een goede vriend.’

De man uit Lys streek over zijn zilveren puntbaardje. ‘Dus je blijft bij die grote vriend, ja?’

‘Nee, ik ga.’

‘Ga. Moet je jezelf eens zien! Je hoest, je rilt, je bent mager en zwak. Waar ga je dan heen?’

‘Naar het slot. Daar is mijn bed, en mijn zoon.’

‘En de rode vrouw,’ zei Salladhor Saan wantrouwig. ‘Zij is ook in het slot.’

‘Zij ook.’ Davos liet de dolk weer in de schede glijden.

‘Jij bent een uiensmokkelaar, wat weet jij van besluipen en toesteken? En je bent ziek. Je kunt die dolk niet eens vasthouden. Weet je wat er met je gebeurt als je gevangen wordt? Terwijl wij brandden op de rivier was de koningin bezig verraders te verbranden. Dienaren van het duister, noemde ze hen, de arme kerels, en de rode vrouw zong toen de vuren werden aangestoken.’

Davos was niet verbaasd. Ik wist het, dacht hij. Ik wist het al voordat hij het zei.

‘Ze heeft heer Brandglas uit de kerkers gehaald,’ raadde hij, ‘en de zoons van Huberd Ramstee.’

‘Inderdaad, en ze verbrand, zoals ze jou zal verbranden. Als je de rode vrouw vermoordt zullen ze je uit wraak verbranden, en als je er niet in slaagt verbranden ze je omdat je het hebt geprobeerd. Zij zal zingen en jij zult schreeuwen, en dan ga je dood. En je bent nog maar net bij de levenden teruggekeerd!’

‘Hiervoor,’ zei Davos. ‘Om dit te doen. Om een eind te maken aan Melisandre van Asshai en al haar werken. Waarom zou de zee mij anders hebben uitgespuwd? Jij kent de Zwartwaterbaai even goed als ik, Salla. Geen kapitein die zijn hersens bij elkaar heeft zal met zijn schip ooit tussen de speren van de meermannenkoning door varen en het risico lopen dat zijn romp wordt opengehaald. Shayala’s Dans zou normaal gesproken nooit bij mij in de buurt zijn gekomen.’

‘De wind,’ beweerde Salladhor Saan luidkeels, ‘een ongunstige wind, meer niet. Het schip is door de wind te ver naar het zuiden afgedreven.’

‘En wie heeft die wind gezonden? Salla, de Moeder heeft tot mij gesproken.’

De oude Lyseni knipperde met zijn ogen. ‘Je moeder is dood…’

‘De Moeder. Zij had mij met zeven zonen gezegend en toch liet ik toe dat ze haar verbrandden. Zij heeft tot mij gesproken. Wij hebben om dat vuur gevraagd, zei ze. En ook om de schaduwen. Ik heb Melisandre tot in de ingewanden van Stormeinde geroeid en gezien hoe ze een verschrikking baarde.’ In zijn nachtmerries zag hij het nog voor zich, de knokige zwarte handen die zich afzetten tegen haar dijen toen het ding zich uit haar gezwollen schoot wurmde. ‘Ze heeft Cressen vermoord, en heer Renling, en een dapper man genaamd Cortijn Koproos, en ze heeft ook mijn zonen gedood. Nu is het tijd dat iemand haar doodt.’

‘Iemand,’ zei Salladhor Saan. ‘Heel juist, ja. Iemand. Maar niet jij. Jij bent zo zwak als een kind en geen krijgsman. Blijf hier, smeek ik je, dan praten we nog wat en je eet en misschien varen we dan naar Braavos en huren een Gezichtsloze Man om deze daad te verrichten, ja? Maar jij, nee, jij moet gaan zitten en eten.’

Hij maakt het nog veel moeilijker, dacht Davos vermoeid, en het was al zo gruwelijk moeilijk. ‘Mijn buik is vol van wraak, Salla. Er is geen plaats voor eten. Laat me nu gaan. Omwille van onze vriendschap: wens me geluk en laat me gaan.’

Salladhor Saan duwde zich overeind. ‘Jij bent geen echte vriend, denk ik zo. Als jij dood bent, wie moet dan je as en gebeente naar je vrouwe brengen en haar vertellen dat ze een echtgenoot en vier zonen verloren heeft? Niemand anders dan de treurige oude Salladhor Saan. Maar het zij zo, dappere ser ridder, haast je maar naar je graf. Ik zal je beenderen in een zak stoppen en ze aan de zonen geven die je achterlaat, dan kunnen ze die in buideltjes om hun hals dragen.’ Hij wapperde boos met een hand die aan elke vinger een ring had. ‘Ga, ga, ga, ga, ga.’

Zo wilde Davos niet weggaan. ‘Salla…’

‘GA. Of blijf liever, maar als je gaat, ga dan.’ Hij ging.

Zijn klim van de Rijke Oogst naar de poort van Drakensteen was lang en eenzaam. De straten rond de haven, waar het eens placht te wemelen van de soldaten, zeelieden en kleine luiden, waren leeg en verlaten. Waar hij eens om krijsende varkentjes en naakte kindertjes heen had moeten stappen scharrelden nu ratten rond. Zijn benen leken wel van pap, en drie keer kreeg hij zo’n hevige hoestbui dat hij moest blijven staan om uit te rusten. Niemand kwam hem te hulp en er gluurde zelfs niemand door een raam om te kijken wat er aan de hand was. Voor de ramen zaten luiken en voor de deuren balken, en meer dan de helft van de huizen vertoonde tekenen van rouw. We zijn met duizenden de Zwartwaterstroom opgevaren en met honderden teruggekeerd, peinsde Davos. Mijn zonen zijn niet alleen gestorven. De Moeder zij hen allen genadig.

Toen hij de kasteelpoort bereikte bleek ook die gesloten. Davos bonsde met zijn vuist op het met ijzer beslagen hout. Toen er geen antwoord kwam schopte hij ertegen, en toen nog eens, en nog eens. Ten slotte verscheen er een kruisboogschutter op de barbacane. Tussen twee torenhoge gargouilles gluurde hij omlaag. ‘Wie daar?’

Hij boog zijn hoofd ver naar achteren en zette zijn handen als een trechter voor zijn mond. ‘Ser Davos Zeewaard, om zijne genade te spreken.’

Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату