Davos kreeg zo’n felle hoestbui dat hij dubbelsloeg. Salladhor Saan wilde hem te hulp schieten, maar die wuifde hij weg, en na een ogenblik herstelde hij zich. ‘Niemand,’ hijgde hij. ‘Wat bedoel je, hij ontvangt niemand?’ Zijn stem klonk vochtig en dik, zelfs in zijn eigen oren, en even draaide de hut duizelingwekkend om hem heen.
‘Niemand behalve
Davos schudde zijn hoofd. ‘Ik red me wel. Vertel het me, Salla. Ik moet het weten. Niemand behalve Melisandre?’
De man uit Lys wierp hem een lange, twijfelende blik toe en vervolgde aarzelend: ‘De wachters houden alle anderen buiten de deur, zelfs zijn koningin en zijn dochtertje. Dienaren brengen maaltijden die niemand eet.’ Hij boog zich naar voren en dempte zijn stem. ‘Vreemde verhalen heb ik gehoord, over hongerige vuren in de berg, en over Stannis en de rode vrouw die samen afdalen om naar de vlammen te kijken. Er zijn schachten, zegt men, en geheime trappen die naar het hart van de berg afdalen, naar hete plekken die alleen
De man uit Lys pakte een dikke olijf uit de schaal die tussen hen in stond. ‘Jij bent de eerste niet die dat zegt, mijn vriend. Maar als ik jou was zou ik het niet zo hardop doen. Drakensteen krioelt van de mannetjes die de koningin dienen, O ja, en die hebben scherpe oren en nog scherpere messen.’ Hij stopte de olijf in zijn mond.
‘Ik heb ook een mes. Cadeau gekregen van kapitein Khoreen.’ Hij trok de lange dolk en legde die tussen hen in op de tafel. ‘Een mes om Melisandre het hart uit het lijf te snijden. Als ze er een heeft.’
Salladhor Saan spuugde een olijvenpit uit. ‘Davos, beste Davos, zulke dingen moet je niet zeggen, zelfs niet voor de grap.’
‘Het is geen grap. Ik ben van plan haar te vermoorden.’
‘Dat zijn gevaarlijke praatjes, mijn vriend,’ zei Salladhor Saan vermanend. ‘Je bent nog ziek van de zee, denk ik zo. De koorts heeft je brein aan de kook gebracht, jawel. Je kunt maar het beste naar bed gaan en veel rust nemen, tot je aangesterkt bent.’
De man uit Lys streek over zijn zilveren puntbaardje. ‘Dus je blijft bij die grote vriend, ja?’
‘Nee, ik ga.’
‘Ga. Moet je jezelf eens zien! Je hoest, je rilt, je bent mager en zwak. Waar ga je dan heen?’
‘Naar het slot. Daar is mijn bed, en mijn zoon.’
‘En de rode vrouw,’ zei Salladhor Saan wantrouwig. ‘Zij is ook in het slot.’
‘Zij ook.’ Davos liet de dolk weer in de schede glijden.
‘Jij bent een uiensmokkelaar, wat weet jij van besluipen en toesteken? En je bent ziek. Je kunt die dolk niet eens vasthouden. Weet je wat er met je gebeurt als je gevangen wordt? Terwijl wij brandden op de rivier was de koningin bezig verraders te verbranden.
Davos was niet verbaasd.
‘Ze heeft heer Brandglas uit de kerkers gehaald,’ raadde hij, ‘en de zoons van Huberd Ramstee.’
‘Inderdaad, en ze verbrand, zoals ze jou zal verbranden. Als je de rode vrouw vermoordt zullen ze je uit wraak verbranden, en als je er niet in slaagt verbranden ze je omdat je het hebt geprobeerd. Zij zal zingen en jij zult schreeuwen, en dan ga je dood. En je bent nog maar net bij de levenden teruggekeerd!’
‘Hiervoor,’ zei Davos. ‘Om dit te doen. Om een eind te maken aan Melisandre van Asshai en al haar werken. Waarom zou de zee mij anders hebben uitgespuwd? Jij kent de Zwartwaterbaai even goed als ik, Salla. Geen kapitein die zijn hersens bij elkaar heeft zal met zijn schip ooit tussen de speren van de meermannenkoning door varen en het risico lopen dat zijn romp wordt opengehaald.
‘De wind,’ beweerde Salladhor Saan luidkeels, ‘een ongunstige wind, meer niet. Het schip is door de wind te ver naar het zuiden afgedreven.’
‘En wie heeft die wind gezonden? Salla, de Moeder heeft tot mij gesproken.’
De oude Lyseni knipperde met zijn ogen. ‘Je moeder is dood…’
Salladhor Saan duwde zich overeind. ‘Jij bent geen echte vriend, denk ik zo. Als jij dood bent, wie moet dan je as en gebeente naar je vrouwe brengen en haar vertellen dat ze een echtgenoot en vier zonen verloren heeft? Niemand anders dan de treurige oude Salladhor Saan. Maar het zij zo, dappere ser ridder, haast je maar naar je graf. Ik zal je beenderen in een zak stoppen en ze aan de zonen geven die je achterlaat, dan kunnen ze die in buideltjes om hun hals dragen.’ Hij wapperde boos met een hand die aan elke vinger een ring had. ‘Ga, ga, ga, ga, ga.’
Zo wilde Davos niet weggaan. ‘Salla…’
‘GA. Of blijf liever, maar als je gaat, ga dan.’ Hij ging.
Zijn klim van de
Toen hij de kasteelpoort bereikte bleek ook die gesloten. Davos bonsde met zijn vuist op het met ijzer beslagen hout. Toen er geen antwoord kwam schopte hij ertegen, en toen nog eens, en nog eens. Ten slotte verscheen er een kruisboogschutter op de barbacane. Tussen twee torenhoge gargouilles gluurde hij omlaag. ‘Wie daar?’
Hij boog zijn hoofd ver naar achteren en zette zijn handen als een trechter voor zijn mond. ‘Ser Davos Zeewaard, om zijne genade te spreken.’
