had rood haar en sproeten, droeg een pantserhemd met noppen, hoge laarzen, leren handschoenen zonder vingers en een pijlkoker op zijn rug. Aan zijn pijlen zaten grijze ganzenveren, en zes stonden er voor hem in de grond gestoken, als een klein hekje.

De drie mannen keken naar haar zoals ze daar met haar wapen in de hand op de weg stond. Toen sloeg de zanger losjes een snaar aan. ‘Jongen,’ zei hij, ‘doe dat zwaard nou maar weg, tenzij je je wilt bezeren. Het is te groot voor je, en bovendien kan Angui hier wel drie pijlen door je lijf schieten voordat je ook maar bij ons bent.’

‘Geen kans,’ zei Arya, ‘en ik ben een mefsje.’

‘Warempel.’ De zanger boog. ‘Verschoning.’

‘Jullie lopen gewoon verder over de weg, hierlangs. En blijven zingen, dan weten we waar jullie zijn. Ga weg en laat ons met rust en ik zal jullie niet doden.’

De sproetige boogschutter lachte. ‘Liem, ze zal ons niet doden, hoor je dat?’

‘Ja hoor,’ zei Liem, de forse krijgsman met de zware stem.

‘Kind,’ zei de zanger, ‘doe dat zwaard weg, dan nemen we je mee naar een veilige plek en zorgen we dat je wat eten in je maag krijgt. Er zijn hier wolven in de buurt, en leeuwen, en nog ergere dingen. Kleine meisjes horen hier niet alleen rond te zwerven.’

‘Ze is niet alleen.’ Vanachter de muur van het huisje kwam Gendry aanrijden en daarachter Warme Pastei, die haar paard aan de teugels meevoerde. Met zijn malienhemd en een zwaard in de hand leek Gendry bijna een volwassen man, en gevaarlijk ook. Warme Pastei zag eruit als Warme Pastei. ‘Doe wat ze zegt en laat ons met rust,’ zei Gendry waarschuwend.

‘Twee en drie,’ telde de zanger, ‘en is dat alles? En nog paarden ook, mooie paarden. Waar hebben jullie die gestolen?’

‘Die zijn van ons.’ Arya sloeg hen nauwlettend gade. De zanger bleef hun aandacht afleiden met zijn gepraat, maar het gevaar kwam van de schutter. Als hij een pijl uit de grond trekt …

‘Willen jullie ons als eerlijke mannen jullie naam noemen?’ vroeg de zanger aan de jongens.

‘Ik ben Warme Pastei,’ zei Warme Pastei onmiddellijk.

‘Mooi zo.’ De man glimlachte. ‘Een jongen met zo’n lekkere naam kom je niet elke dag tegen. En hoe heten je vrienden, Schapenbout en Braadkuiken?’

Gendry keek vanuit zijn zadel fronsend op hem neer. ‘Waarom zou ik mijn naam zeggen? Die van jullie heb ik niet gehoord.’

‘Wat dat betreft, ik ben Tom van Zevenstromen, maar ze noemen me Tom Zevensnaren of Tom van Zevenen. Die grote pummel met de bruine tanden is Liem, een afkorting voor Limoenmantel. Die is namelijk geel, en Liem is een zuurpruim. En die jeugdige figuur daar is Angui, ofwel Schutter, zoals wij hem graag noemen.’

‘En nu jullie naam,’ eiste Liem, met de diepe stem die Arya door de takken van de wilg heen had gehoord.

Zo makkelijk gaf ze haar echte naam niet prijs. ‘Braadkuiken, voor mijn part,’ zei ze. ‘Maakt mij niks uit.’

De grote man lachte. ‘Een kuiken met een zwaard. Dat zie je niet vaak.’

‘Ik ben de Stier,’ zei Gendry, die Arya’s voorbeeld volgde. Ze kon het hem niet kwalijk nemen dat hij liever een stier dan een schapenbout was.

Tom Zevens naren tokkelde op zijn harp. ‘Warme Pastei, Braadkuiken en de Stier. Uit heer Boltens keuken ontsnapt, he?’

‘Hoe weet je dat?’ vroeg Arya onzeker.

‘Je hebt zijn wapenteken op je borst, kleintje.’

Dat was ze even vergeten. Onder haar mantel droeg ze nog steeds het fraaie pagewambuis met de gevilde man van Fort Gruw op de borst geborduurd. ‘Noem me geen kleintje!’

‘Waarom niet?’ zei Liem. ‘Je bent klein zat.’

‘Ik was vroeger nog kleiner. Ik ben geen kind.’ Kinderen doodden niet, en dat had zij wel gedaan.

‘Dat zie ik wel, Braadkuiken. Jullie zijn geen van allen kinderen, niet als je bij Balten hebt gehoord.’

‘Dat hebben we niet.’ Warme Pastei wist nooit wanneer hij zijn mond moest houden. ‘We waren al in Harrenhal voordat hij kwam, dat is alles.’

‘Dus jullie zijn leeuwenwelpen, zit het zo?’ vroeg Tom.

‘Dat ook niet. Wij zijn van niemand. En van wie zijn jullie?’

Angui de Schutter zei: ‘Wij zijn mannen van de koning.’

Arya fronste. ‘Welke koning?’

‘Koning Robert,’ zei Liem met de gele mantel.

‘Die ouwe dronkaard?’ zei Gendry smalend. ‘Die is dood, afgemaakt door een everzwijn, dat weet iedereen.’

‘Ja, jongen,’ zei Tom Zevensnaren, ‘en des te treuriger.’ Hij liet een droevig akkoord van zijn harp opklinken.

Arya kreeg de indruk dat ze helemaal geen mannen van de koning waren. Gerafeld en gelapt als ze waren leken ze meer op vogelvrijen. Ze hadden niet eens rijdieren. Mannen van de koning zouden te paard zijn geweest.

Maar Warme Pastei piepte gretig: ‘We zoeken Stroomvliet. Weten jullie hoeveel dagritten dat nog is?’

Arya kon hem wel vermoorden. ‘Hou je kop, of ik prop je grote stomme bek vol met stenen.’

‘Stroomvliet is een heel eind de rivier langs,’ zei Tom. ‘Een heel eind, als je maag leeg is. Misschien willen jullie een warme maaltijd voor je op weg gaat? Een klein eindje verderop is een herberg die gedreven wordt door vrienden van ons. Daar zouden we wat bier en een hapje brood kunnen delen, in plaats van tegen elkaar te vechten.’

‘Een herberg?’ Arya’s maag knorde als ze aan eten dacht, maar ze vertrouwde die Tom niet. Niet iedereen die vriendelijk tegen je sprak was ook echt een vriend. ‘Zei je dat het vlakbij was?’

‘Twee mijl stroomopwaarts,’ zei Tom. ‘Of hooguit vier.’

Gendry keek even onzeker als zij zich voelde. ‘Wat bedoel je met vrienden?’ vroeg hij argwanend.

‘Vrienden. Weten jullie niet meer wat vrienden zijn?’

‘De waardin heet Sharna,’ deelde Tom mee. ‘Ze heeft een scherpe tong en een felle blik, dat moet ik wel zeggen, maar een goed hart, en ze is dol op kleine meisjes.’

‘Ik ben geen klein meisje,’ zei ze boos. ‘Wie is daar nog meer? Je zei vrienden.’

‘Sharna’s man, en een weesjongen die ze bij zich in huis genomen hebben. Ze doen jullie niets. Ze hebben er bier, als je denkt dat je daar oud genoeg voor bent. Vers brood, en wie weet een stukj e vlees.’ Tom wierp een blik op het huisje. ‘En datgene wat jullie uit de tuin van de ouwe Kaalkop hebben gestolen.’

‘We hebben niks gestolen,’ zei Arya.

‘Ben jij dan de dochter van de ouwe Kaalkop? Zijn zuster? Zijn vrouw? Verkoop me geen leugens, Braadkuiken. Ik heb de ouwe Kaalkop zelf begraven, daar onder die wilg waar jij je verstopt had, en je lijkt niet op hem.’ Hij ontlokte zijn harp een droevig geluid. ‘We hebben het afgelopen jaar menig goed man begraven, maar we zijn er niet op uit om jullie te begraven, dat zweer ik op mijn harp. Laat maar zien, Schutter.’

De hand van de schutter bewoog sneller dan Arya voor mogelijk had gehouden. Zijn pijl suisde minder dan een duim van haar oor langs haar hoofd en boorde zich in de stam van de wilg achter haar. Intussen had de boogschutter al een tweede pijl op zijn gespannen pees staan. Ze had gedacht dat ze begreep wat Syrio had bedoeld met snel als een slang en soepel als zomerzijde, maar nu besefte ze dat dat niet zo was. Achter haar zoemde de pijl als een bij. ‘Je hebt me gemist,’ zei ze.

‘Als je dat denkt ben je wel heel erg dom,’ zei Angui. ‘Ze komen terecht waar ik ze hebben wil.’

‘Zeg dat wel,’ beaamde Liem Limoenmantel.

De afstand tussen de schutter en de punt van haar zwaard bedroeg twaalf passen. We hebben geen kans, besefte Arya, en ze wilde wel dat zij net zo’n boog had, en die wist te gebruiken ook. Somber liet ze haar zwaard zakken totdat de punt op de grond rustte. ‘We komen mee om die herberg te

Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату