sloot zich om haar kroes en ze mepte Liem ermee in zijn gezicht. Het bier golfde over de rand en spatte in zijn ogen, en ze hoorde zijn neus breken en zag het bloed eruit spuiten. Toen hij begon te brullen, bracht hij zijn handen naar zijn gezicht en was zij los. ‘Lopen!’ schreeuwde ze en ze schoot weg.

Maar Liem was meteen weer bij haar, met die lange benen die in een stap even ver kwamen als de hare in drie. Ze draaide en schopte, maar hij tilde haar moeiteloos op en liet haar bungelen, terwijl het bloed over zijn gezicht liep.

‘Ophouden, kleine idioot,’ schreeuwde hij, terwijl hij haar heen en weer schudde. ‘Je houdt nu op!’ Gendry maakte aanstalten haar te hulp te komen, maar Tom Zevensnaren ging met getrokken dolk voor hem staan.

Vluchten kon inmiddels niet meer. Buiten hoorde ze paarden en mannenstemmen. Even later kwam er iemand door de open deur zwieren, een Tyroshi die nog groter was dan Liem, met een grote, zware baard met groene randen, al was de uitgroei grijs. Hij werd gevolgd door een paar kruisboogschutters die een gewonde ondersteunden, en daarna kwamen er nog meer …

Arya had nog nooit zo’n haveloze bende gezien, maar er was niets haveloos aan hun zwaarden, bijlen en bogen. Een of twee mannen wierpen haar bij het binnenkomen een nieuwsgierige blik toe, maar niemand zei een woord. Een eenogige man met een roestige pothelm op snoof met een grijns de lucht op, terwijl een boogschutter met een hoofd vol geel stekeltjeshaar om bier riep. Daarachter kwam een speerdrager met een leeuwenhelm, een oudere man die mank liep, een huurling uit Braavos, een …

‘Harwin?’ fluisterde Arya. Hij was het! De baard en het verwarde haar omlijstten het gezicht van Hullens zoon, die haar altijd op haar pony over de binnenplaats had geleid, met Jon en Robb op de steekpaal had geoefend en op feestdagen te veel had gedronken. Hij was nu op de een of andere manier magerder, harder, en in Winterfel had hij nooit een baard gehad, maar hij was het wel — haar vaders man. ‘Harwin!’ Ze wierp zich kronkelend naar voren in een poging zich aan Liems ijzeren greep te ontworstelen. ‘Ik ben het!’ riep ze. ‘Ik ben het, Harwin, herken je me niet, echt niet?’ Toen kwamen de tranen en huilde ze als een baby, als zo’n stompzinnig klein meisje. ‘Harwin, ik ben het!’

Harwins ogen gingen van haar gezicht naar de gevilde man op haar wambuis. ‘Waar ken je mij van?’ zei hij met een wantrouwige frons. ‘De gevilde man… wie ben je, een of andere page van heer Bloedzuiger?’

Even wist ze niet wat ze moest antwoorden, zoveel namen had ze gehad. Was Arya Stark maar een droom geweest? ‘Ik ben een meisje,’ snotterde ze. ‘Ik was de hofschenker van heer Balten, maar hij wilde me aan de geit overlaten, dus ben ik weggelopen met Gendry en Warme Pastei. Je moet me herkennen! Toen ik klein was leidde je me altijd op mijn pony rond.’

Zijn ogen sperden zich open. ‘Goeie goden,’ zei hij met verstikte stem. ‘Arya Onderweg? Liem, laat haar los.’

‘Ze heeft mijn neus gebroken.’ Liem liet haar zonder pardon op de grond vallen. ‘Wie is ze dan, bij de zevende hel?’

‘De dochter van de Hand.’ Harwin zonk op een knie voor haar neer. ‘Arya Stark van Winterfel.’

Catelyn

Robb, wist ze toen ze de kennels hoorde uitbarsten.

Haar zoon was terug in Stroomvliet en Grijze Wind met hem. Alleen de lucht van de grote grijze schrikwolf kon de honden zo wild aan het bassen en blaffen krijgen. Hij komt bij mij, wist ze. Edmar was na zijn eerste bezoek niet meer terug geweest, want hij bracht zijn tijd liever met Marq Pijper en Patrek Mallister door, en met luisteren naar de verzen van Rymond de Rijmer over de slag bij de Stenen Molen. Maar Robb is Edmar niet. Robb komt mij opzoeken.

Het regende nu al dagen, een kille, grijze gietregen die goed bij Catelyns stemming paste. Haar vader werd dagelijks zwakker en lag steeds vaker te ijlen. Hij werd alleen nog wakker om ‘Tansy’ te mompelen en om vergiffenis te smeken. Edmar meed haar en ser Desmond Grel liet haar nog steeds niet vrij door het slot rondlopen, hoe ongelukkig hij daar ook mee leek te zijn. Alleen de terugkeer van ser Robin Reyger en zijn mannen, met zere voeten en doorweekt tot op het bot, beurde haar wat op. Ze waren blijkbaar terug komen lopen. De Koningsmoordenaar was er op de een of andere manier in geslaagd hun galei tot zinken te brengen en te ontsnappen, vertrouwde ma ester Veyman haar toe. Catelyn vroeg of ze ser Robin te spreken kon krijgen om meer over het voorval te weten te komen, maar dat werd haar geweigerd.

Er was nog iets mis. Op de dag dat haar broer was thuisgekomen, een paar uur na hun ruzie, had ze beneden op de binnenplaats boze stemmen gehoord. Toen ze naar het dak klom om te kijken stonden er aan de andere kant van het slot, naast de hoofdpoort, kleine groepjes mannen bij elkaar. Er werden paarden uit de stallen geleid, gezadeld en opgetuigd, en er werd geschreeuwd, al was Catelyn te ver weg om te verstaan wat. Een van Robbs witte banieren lag op de grond, en een van de ruiters wendde zijn paard, gaf het de sporen en reed over de schrikwolf heen naar de poort. Verscheidene anderen volgden zijn voorbeeld. Dat zijn mannen die met Edmar bij de Voorden hebben gestreden, dacht ze. Waarom zouden ze zo kwaad zijn? Heeft mijn broer ze soms op hun tenen getrapt, ze ergens mee beledigd? Ze meende ser Perwyn Frey te herkennen, die met haar naar Bitterbrug en Stormeinde was gereisd, en ook zijn bastaard- halfbroer Martyn Stroom, maar van achteren en van die afstand viel dat moeilijk met zekerheid te zeggen. Tegen de veertig man stroomden de kasteelpoorten uit, met welk doel wist ze niet.

Ze kwamen niet meer terug. Ook weigerde ma ester Veyman haar te vertellen wie het geweest waren, waar ze heen waren of waarom ze zo boos waren. ‘Ik ben hier om uw vader te verzorgen, meer niet, vrouwe,’ zei hij. ‘Uw broer zal weldra heer van Stroomvliet zijn. Hij zal u moeten vertellen wat hij wil dat u weet.’

Maar nu was Robb in triomf uit het westen teruggekeerd. Hij zal het me vergeven, hield Catelyn zichzelf voor. Hij moet het me vergeven, hij is mijn eigen Zoon, en Arya en Sansa zijn evenzeer zijn bloedverwanten als de mijne. Hij zal mij uit deze vertrekken bevrijden, en dan krijg ik wel te horen wat er is gebeurd.

Tegen de tijd dat ser Desmond haar kwam halen had ze een bad genomen, zich gekleed en haar koperkleurige haar gekamd. ‘Koning Robb is uit het westen teruggekeerd, vrouwe,’ zei de ridder, ‘en gelast uw aanwezigheid in de grote hal.’

Het ogenblik waarvan ze had gedroomd en waarvoor ze had gevreesd was daar. Ben ik twee zonen kwijt, of drie? Dat zou ze nu weldra weten.

De zaal was stampvol toen ze binnenkwamen. Aller ogen waren op het podium gericht, maar Catelyn kende de ruggen: de opgelapte malien van vrouwe Mormont, de Grootjon en zijn zoon die boven alle andere hoofden in de zaal uitstaken, de witharige heer Jason Mallister met zijn gevleugelde helm onder zijn arm, Tytos Zwartewoud in zijn prachtige mantel van ravenveren… De helft zou me nu het liefst ophangen. De andere helft zal de andere kant opkijken. Ze had ook het onaangename gevoel dat er iemand ontbrak.

Robb stond op het podium. Hij is geen kind meer, besefte ze, en er ging een steek door haar heen. Hij is nu zestien, een volwassen man. Kijk hem eens staan. De oorlog had alle zachtheid uit zijn gezicht gebrand en hij was nu gehard en mager. Hij had zijn baard afgeschoren maar zijn koperkleurige haar was niet geknipt en viel tot op zijn schouders. Door de recente regenval waren zijn malien gaan roesten en hadden ze bruin afgegeven op het wit van zijn mantel en wapenrok. Op zijn hoofd rustte de zwaardenkroon die ze voor hem hadden gesmeed van brons en ijzer. Hij draagt hem nu met meer gemak. Hij draagt hem als een koning.

Edmar stond voor het volle podium, zijn hoofd bescheiden gebogen, terwijl Robb zijn overwinning prees. ‘…bij de Stenen Molen gesneuveld zijn, zullen nimmer vergeten worden. Geen wonder dat heer Tywin is weggerend om met Stannis te vechten. Hij had zijn buik vol van zowel noorderlingen als riviermannen.’ Dat lokte gelach en goedkeurende kreten uit, maar Robb hief een hand op om het stil te krijgen. ‘Vergis u echter niet. De Lannisters zullen weer tegen ons optrekken, en er zullen nog meer slagen gewonnen moeten worden voor het koninkrijk veilig is.’

De Grootjon brulde: ‘Koning in het Noorden!’ en hij stiet een gemaliede vuist omhoog. De rivierheren antwoordden door ‘Koning van de Drietand!’ te roepen. De zaal

Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату