dreunde van de bonkende vuisten en stampende voeten.
In het tumult waren er maar een paar die Catelyn en ser Desmond opmerkten, maar die stootten hun buren aan, en langzaam werd het stil om haar heen. Zij hield haar hoofd hoog en negeerde de ogen.
Toen ze het verweerde gezicht van ser Brynden Tulling op het podium zag voelde ze zich getroost. Een haar onbekende jongen scheen als Robbs schildknaap te dienen. Naast hem stond een jonge ridder in een zandkleurige wapenrok met een schelpenblazoen en een oudere met drie zwarte pepervaatjes op een saffraangele boog over een veld van groene en zilveren strepen. Tussen hen in stonden een knappe oudere dame en een leuk meisje dat haar dochter leek te zijn. Er was ook nog een ander meisje, ongeveer van Sansa’s leeftijd. De schelpen waren het wapenteken van een van de mindere huizen, wist Catelyn. Dat van de oudere man kende ze niet.
UtherydesWagen liet zijn staf op de vloer neerdalen toen ser Desmond haar naar voren leidde.
Haar oom begroette haar als eerste. Ser Brynden was zoals altijd de Zwartvis en maalde er niet om wat de anderen zouden denken. Hij sprong van het podium en trok Catelyn tegen zich aan. Toen hij zei: ‘Goed om je thuis te zien, Cat,’ had ze moeite om zich goed te houden. ‘U ook,’ fluisterde ze.
‘Moeder.’
Catelyn keek op naar haar rijzige, koninklijke zoon. ‘Uwe genade, ik heb om uw veilige terugkeer gebeden. Ik had gehoord dat u gewond was geraakt.’
‘Een pijl door mijn arm bij de bestorming van de Steilte,’ zei hij. ‘Maar dat is goed genezen. Ik ben uitstekend verzorgd.’
‘Dan zijn de goden goed geweest.’ Catelyn haalde diep adem.
‘Om de meisjes.’
‘Ik had vijf kinderen. Nu heb ik er nog maar drie.’
‘Jawel, vrouwe.’ Heer Rickard Karstark werkte zich langs de Groot jon. Met zijn zwarte malien en zijn lange, rafelige grijze baard leek hij op een grimmige geestverschijning. ‘En ik heb nog maar een zoon waar ik er drie had. U hebt mij van mijn wraak beroofd.’
Catelyn bood hem kalm het hoofd. ‘Heer Rickard, de dood van de Koningsmoordenaar had uw kinderen het leven niet teruggeschonken. Zijn leven kan de mijne wel het leven geven.’
Karstark nam er geen genoegen mee. ‘Jaime Lannister is u te slim af geweest. U hebt een zak lege woorden gekocht, meer niet. Mijn Torrhen en mijn Eddard hadden dat niet van u verdiend.’
‘Laat haar, Karstark,’ gromde de Grootjon en hij kruiste zijn enorme armen voor zijn borst. ‘Dit was de dwaasheid van een moeder. Vrouwen zijn nu eenmaal zo.’
‘De dwaasheid van een moeder?’ Met een ruk draaide heer Karstark zich naar heer Omber toe. ‘Ik noem het verraad.’
‘Genoeg.’ Een ogenblik lang leek Robb meer op Brandon dan op zijn vader. ‘Niemand maakt de vrouwe van Winterfel in mijn bijzijn voor een verraadster uit, heer Rickard.’ Toen hij zich tot Catelyn wendde werd zijn stem weer milder. ‘Als ik de Koningsmoordenaar in zijn ketenen kon terugwensen zou ik het doen. U hebt hem buiten mijn medeweten en zonder mijn instemming vrijgelaten… maar ik weet dat u uit liefde hebt gehandeld. Voor Arya en Sansa, en uit verdriet om Bran en Rickon. De liefde is niet altijd wijs, heb ik geleerd. Ze kan ons tot grote dwaasheid aanzetten, maar wij volgen ons hart… waarheen het ons leidt. Nietwaar, moeder?’
Heer Rickards gezicht bleef onverzoenlijk. ‘Zal diegenoegdoening van u Thorrhen en Eddard verwarmen in de kille graven die hun door de Koningsmoordenaar bereid zijn?’ Hij schoof tussen de Grootjon en Maege Mormont door en verliet de zaal.
Robb maakte geen aanstalten hem tegen te houden. ‘Vergeef het hem, moeder.’
‘Als u het mij vergeeft.’
‘Dat heb ik al gedaan. Ik weet wat het is om zo innig lief te hebben dat je aan niets anders meer denkt.’
Catelyn boog haar hoofd. ‘Dank u.’
‘Ik moet praten,’ hernam Robb. ‘Met u en mijn ooms. Hierover… en over andere dingen. Hofmeester, verklaar deze bijeenkomst voor beeindigd.’
Utherydes Wagen bonkte met zijn staf op de vloer en verkondigde dat het afgelopen was, en rivierheren en noorderlingen begaven zich gezamenlijk naar de deuren. Pas toen besefte Catelyn wat er niet klopte.
Maar voor ze ertoe kwam om Robb ernaar te vragen, werd ze door gelukwensers omringd. Vrouwe Mormont greep haar hand en zei: ‘Vrouwe, als Cersei Lannister twee dochters van mij gevangenhield zou ik net zo gehandeld hebben.’ De Grootjon, die het decorum zelden in acht nam, tilde haar van de grond en kneep met zijn grote harige handen haar armen fijn. ‘Uw wolvenwelp heeft de Koningsmoordenaar al eens gebeten, en als het moet doet hij dat nog eens.’ Galbart Hanscoe en heer Jason Mallister waren koeler en Jonos Vaaren klonk bijna ijzig, maar hun woorden waren hoffelijk genoeg. Haar broer kwam als laatste naar haar toe. ‘Ik bid ook voor de meisjes, Cat. Daar twijfel je hopelijk niet aan.’
‘Natuurlijk niet.’ Ze kuste hem. ‘Daar ben je me dierbaar om.’
Toen alles gezegd was, was de grote zaal van Stroomvliet leeg, op Robb en de drie Tullings na, en de zes vreemdelingen die Catelyn niet kon plaatsen. Ze bekeek hen nieuwsgierig. ‘Vrouwe, sers, bent u sinds kort de zaak van mijn zoon toegedaan?’
‘Sinds kort,’ zei de jongere ridder, die met de schelpen. ‘Maar onze toewijding is vurig en onze trouw onwankelbaar, zoals ik u hoop te bewijzen, vrouwe.’
Robb leek niet op zijn gemak. ‘Moeder,’ zei hij, ‘mag ik u vrouwe Sybel voorstellen, de echtgenote van heer Gawen Westerling van de Steilte?’ De oudere dame trad met een plechtig gezicht naar voren. ‘Haar man bevond zich onder degenen die wij in het Fluisterwoud gevangengenomen hadden.’
Robb wenkte de andere vreemdelingen om beurten naar voren. ‘Ser Rolf Kruider, de broer van vrouwe Sybel. Hij was kasteelheer van de Steilte toen wij die innamen.’ De ridder met de pepervaatjes boog het hoofd. Hij was een stevig gebouwde man met een gebroken neus en een kortgeknipte grijze baard en zag er tamelijk geducht uit. ‘De kinderen van heer Gawen en vrouwe Sybel. Ser Reynald Westerling.’ De ridder met de schelp glimlachte onder zijn borstelige snor. Hij was jong, mager en onbehouwen, met een goed gebit en een dichte bos kastanjebruin haar. ‘Elenya.’ Het kleine meisje maakte haastig een reverence. ‘Rollam Westerling, mijn schildknaap.’ De jongen wilde knielen, zag dat niemand anders dat deed en maakte in plaats daarvan een buiging.
‘De eer is geheel mijnerzijds,’ zei Catelyn.
Het jonge meisje kwam als laatste naar voren, heel beschroomd. Robb nam haar hand. ‘Moeder,’ zei hij. ‘Ik heb de grote eer u aan vrouwe Jeane Westerling voor te stellen. De oudste dochter van heer Gawen, en mijn… eh, mijn echtgenote.’
Het eerste wat Catelyn dacht was:
Het tweede was:
Het derde was:
Pas toen, rijkelijk laat, wist ze het weer:
