Steilte, een in Essemark, en zes of zeven bij Ossenwade. Als u had gezien…’
‘Ik heb gezien hoe Brans wolf op Winterfel een man de keel afbeet,’ zei ze scherp, ‘en hij was me er des te dierbaarder om.’
‘Dat is anders. De man bij de Steilte was een ridder die Jeane al haar hele leven kende. U kunt het haar niet kwalijk nemen dat ze bang is. Grijze Wind mag haar oom ook niet. Hij ontbloot zijn gebit zodra ser Rolf bij hem in de buurt komt.’
Een rilling doorvoer haar. ‘Dan moet je ser Rolf wegsturen. Onmiddellijk.’
‘Waarheen? Terug naar de Steilte, zodat de Lannisters zijn hoofd op een piek kunnen zetten? Jeane is dol op hem. Hij is haar oom en een eerzaam ridder bovendien. Ik heb juist meer mannen als Rolf Kruider nodig, niet minder. Ik ga hem niet verbannen, alleen maar omdat zijn lucht mijn wolf blijkbaar niet bevalt.’
‘Robb.’ Ze bleef staan en pakte hem bij zijn arm. ‘Ik heb je eens gezegd dat je Theon Grauwvreugd bij je in de buurt moest houden, en je luisterde niet. Luister dan nu.
Hij fronste. ‘Moet ik Grijze Wind soms aan al mijn ridders laten ruiken? Misschien zijn er nog meer van wie de lucht hem niet bevalt.’
‘Iedere man die Grijze Wind niet mag is een man die ik niet bij jou in de buurt wil hebben. Die wolven zijn meer dan wolven, Robb. Dat moet je toch weten. Misschien zijn ze ons wel door de goden gezonden, de oude goden van het noorden. Vijf wolvenwelpen. Vijf, voor de vijf kinderen Stark.’
‘Zes,’ zei Robb. ‘Er was ook een wolf voor Jon bij. Ik heb ze gevonden, weet u wel? Ik weet hoeveel het er waren en waar ze vandaan kwamen. Ik dacht er altijd net zo over als u: dat de wolven over ons waakten, ons beschermden, totdat…’
‘Totdat?’ drong ze aan.
‘…totdat ik hoorde dat Theon Bran en Rickon had vermoord. Hun wolven hebben hun weinig gebaat. Ik ben geen kind meer, moeder. Ik ben een koning, ik kan mezelf beschermen.’ Hij zuchtte. ‘Ik vind wel iets te doen voor ser Rolf, een of ander voorwendsel om hem weg te sturen. Niet om zijn lucht, maar om u gerust te stellen. U hebt al genoeg geleden.’
Opgelucht kuste Catelyn hem vluchtig op zijn wang voor de anderen de bocht van de trap om kwamen, en even was hij weer haar kind en niet haar koning.
De ontvangstkamer van heer Hoster was een klein vertrek boven de grote zaal, beter geschikt voor intieme gesprekken. Robb ging in de hoge zetel zitten, deed zijn kroon af en zette die naast zich op de vloer, terwijl Catelyn om wijn schelde. Edmar bracht de oren van zijn oom aan het tuiten door hem het hele verhaal van het gevecht bij de Stenen Molen te vertellen. Pas toen de bedienden waren gekomen en gegaan schraapte Brynden zijn keel en zei: ‘Ik denk dat je nu wel genoeg hebt opgeschept, neef.’
Edmar wist niet hoe hij het had. ‘Opgeschept? Wat bedoelt u?’
‘Wat ik bedoel,’ zei de Zwartvis, ‘is dat je zijne genade dank verschuldigd bent voor zijn lankmoedigheid. Hij heeft die klucht in de grote zaal tot het eind toe meegespeeld om je niet ten overstaan van je eigen mensen te schande te zetten. Als ik hem was geweest had ik je laten villen om je stommiteit, in plaats van dat dwaze gedoe bij de voorden toe te juichen.’
‘Er zijn goede mannen gesneuveld om die Voorden te verdedigen, oom,’ zei Edmar diep verontwaardigd. ‘Mag niemand anders dan de Jonge Wolf dan overwinningen behalen? Heb ik je beroofd van een zegepraal die voor jou bestemd was, Robb?’
De Zwartvis zei: ‘Je had opdracht gekregen om stand te houden in Stroomvliet, Edmar, meer niet.’
‘Ik heb standgehouden in Stroomvliet, en ik heb heer Tywin een bloedneus geslagen…’
‘Dat wel,’ zei Robb, ‘maar een bloedneus helpt ons niet de oorlog te winnen, of wel soms? Hebt u zich weleens afgevraagd waarom we na Ossenwade zo lang in het westen zijn gebleven? U wist dat ik niet genoeg manschappen had om Lannispoort of de Rots van Casterling te bedreigen.’
‘Eh… er waren nog meer kastelen… goud, vee…’
‘Denkt u dat we zijn gebleven om de buit? vroeg Robb ongelovig. ‘Oom, ik wilde dat heer Tywin naar het westen zou komen.’
‘Wij waren allemaal te paard,’ zei ser Brynden. ‘Het leger van de Lannisters was merendeels te voet. We wilden heer Tywin eerst achter ons aan lokken, de kust op en neer, en daarna achter hem langs glippen om langs de goudweg onze stellingen te betrekken. Mijn verkenners hadden een plek gevonden waar het terrein sterk in ons voordeel was. Als hij ons daar had aangevallen zou hij een gruwelijke prijs hebben betaald. Maar als hij niet tot de aanval overging zou hij vast komen te zitten in het westen, duizenden mijlen van de plaats waar hij zou moeten zijn. Wij zouden al die tijd van zijn grondgebied hebben geleefd, en hij niet van het onze.’
‘Heer Stannis stond op het punt Koningslanding te bestormen,’ zei Robb. ‘Hij had ons in een bloedige klap van Joffry, de koningin en de Kobold kunnen bevrijden. Dan hadden we vrede kunnen sluiten.’
Edmar keek van zijn oom naar zijn neef. ‘Dat heeft nooit iemand me verteld.’
‘We hadden u gezegd om stand te houden in Stroomvliet,’ zei Robb. ‘Wat was er zo onbegrijpelijk aan dat bevel?’
‘Toen jij op heer Tywin stuitte bij de Rode Vork,’ zei de Zwartvis, ‘heb je hem precies zo lang tegengehouden dat ruiters uit Bitterbrug hem nog konden bereiken met nieuws omtrent de gebeurtenissen in het oosten. Heer Tywin maakte meteen rechtsomkeert met zijn krijgsmacht, voegde zich aan de bovenloop van het Zwartewater bij Mathis Rowin en Randyl Tarling en bereikte met een geforceerde mars de Duikelaarsval, waar hij Hamer Tyrel en twee van diens zoons met een enorme legermacht en een vloot aantrof. Ze lieten zich de rivier afzakken, ontscheepten zich een halve dagrit van Koningslanding en vielen Stannis in de rug aan.’
Catelyn dacht aan het hof van koning Renling zoals ze dat bij Bitterbrug had gezien. Duizend gouden rozen die wapperden in de wind, de verlegen glimlach en de milde woorden van koningin Marjolij, haar broer de Bloemenridder met het bebloede verband om zijn slapen.
Edmar zag eruit alsof hij misselijk was. ‘Ik had nooit… nooit…
Robb, je moet me de kans geven om het goed te maken. In de volgende veldslag zal ik de voorhoede aanvoeren!’
‘De volgende veldslag,’ zei Robb. ‘Nu ja, die zal niet lang op zich laten wachten. Zodra Joffry getrouwd is zullen de Lannisters weer tegen mij optrekken, daar twijfel ik niet aan, en ditmaal zij aan zij met de Tyrels. En ik zal misschien ook tegen de Freys moeten vechten, als Zwarte Wal der zijn zin krijgt…’
‘Zolang Theon Grauwvreugd met het bloed van je broers aan zijn handen op je vaders troon zetelt moeten die andere vijanden wachten,’ zei Catelyn tegen haar zoon. ‘Je allereerste plicht is je eigen volk te verdedigen, Winterfel te heroveren en Theon in een kraaienkooi op te hangen en langzaam te laten creperen. Anders kun je die kroon wel voorgoed afzetten, Robb, want dan zullen de mensen weten dat jij geen waarachtige koning bent.’
Naar de blik te oordelen die Robb haar toewierp was het lang geleden dat iemand zo onverbloemd tegen hem had durven spreken. ‘Toen ze me vertelden dat Winterfel was gevallen wilde ik meteen naar het noorden,’ zei hij op enigszins verdedigende toon. ‘Ik wilde Bran en Rickon bevrijden, maar ik dacht … ik had er geen flauw vermoeden van dat Theon in staat was hun iets aan te doen, werkelijk niet. Als ik dat wel had gehad…’
‘As is verbrande turf, en je bent te laat om ze te redden,’ zei Catelyn. ‘Al wat rest is wraak.’
‘Volgens het laatste nieuws uit het noorden heeft ser Rodrik bij Torhens Sterkte een contingent ijzermannen verslagen en verzamelt hij een krijgsmacht om Winterfel te heroveren,’ zei Robb. ‘Misschien is hem dat inmiddels gelukt. Er is al een hele tijd geen nieuws meer geweest. En hoe moet het met de Drietand als ik naar het noorden ga? Ik kan niet van de rivierheren vergen dat ze hun eigen volk in de steek laten.’
‘Nee,’ zei Catelyn. ‘Laten zij de hunnen beschermen, en herover het noorden met noorderlingen.’
‘Hoe wil je die noorderlingen naar het noorden krijgen?’ vroeg haar broer Edmar. ‘De ijzermannen beheersen de zee van zonsondergang, en de Grauwvreugds bezetten ook de Motte van Cailin. Geen leger heeft de
