Motte van Cailin ooit vanuit het zuiden kunnen veroveren. Ertegen optrekken is op zich al waanzin. We zouden op de heerweg in de tang kunnen raken, met de ijzergeborenen voor ons en boze Freys in onze rug.’
‘We moeten de Freys terug zien te winnen,’ zei Robb. ‘Met hen erbij hebben we nog enige kans op succes, hoe klein ook. Zonder de Freys vervliegt onze hoop. Ik ben bereid heer Walder alles te geven wat hij eist… verontschuldigingen, eerbewijzen, grondgebied, goud… iets moet zijn gekwetste trots toch kunnen bevredigen…’
‘Niet iets,’ zei Catelyn. ‘Iemand.’
Jon
Vind je dit groot genoeg?’ De sneeuwvlokken plakten aan Tormunds brede gezicht en smolten in zijn haar en baard. Traag heen en weer wiegend op hun mammoets reden de reuzen twee aan twee voorbij. Jons garron werd schichtig van al dat vreemds, maar het was moeilijk te zeggen of het de mammoets of hun berijders waren die hem angst aanjoegen. Zelfs Spook deed een stapje naar achteren en ontblootte zijn gebit in een geluidloze grauw. De schrikwolf was groot, maar de mammoets waren heel wat groter, en er waren er een heleboel van.
Jon trok de teugels strak om zijn paardje stil te houden en de reuzen te tellen die kwamen opduiken uit de sneeuwvlagen en de fletse mistslierten langs het Melkwater. Hij was de vijftig al ruimschoots gepasseerd toen Tormund het woord nam en hij de tel kwijtraakte.
In de verhalen van ouwe Nans waren de reuzen bovenmaatse mannen die in reusachtige kastelen woonden, met enorme zwaarden vochten en rondbanjerden in laarzen waarin een jongen zich kon verstoppen. Deze waren anders, meer beer dan mens en even wolharig als de mammoets waar ze op reden. Nu ze zaten was het moeilijk te zeggen hoe groot ze precies waren.
Een van de naderende reuzen leek ouder dan de rest. Zijn vacht was grijs met witte strepen erdoor, en de mammoet die hij bereed, groter dan die van de anderen, was eveneens grijs met wit. Toen hij voorbij kwam schreeuwde Tormund hem iets toe, ruwe, galmende woorden in een taal die Jon niet verstond. De lippen van de reus weken uiteen om een mond vol enorme, vierkante tanden te onthullen, en hij maakte een geluid tussen een oprisping en een grom in. Het volgende ogenblik besefte Jon dat hij lachte. De mammoet draaide zijn massieve kop opzij om hen tweeen even aan te kijken, en een reusachtige slagtand streek over Jons kruin toen het beest voorbij sjokte. Het liet enorme voetsporen achter in de zachte modder en verse sneeuw langs de rivier. De reus riep iets in dezelfde ruwe taal die Tormund had gebruikt.
‘Was dat hun koning?’ vroeg Jon.
‘Reuzen hebben geen koningen, evenmin als mammoets of sneeuw beren of de grote walvissen in de grauwe zee. Dat was Mag Mar Tun Doh Weg. Mag de Machtige. Als je wilt kun je voor hem knielen, dat zal hem een zorg zijn. Jouw knieiersknieen zullen wel jeuken bij gebrek aan een koning om ze voor te buigen. Maar kijk uit dat hij niet op je trapt. Reuzen hebben slechte ogen en het kan zijn dat hij zo’n kleine kraai aan zijn voeten over het hoofd ziet.’
‘Wat heb je tegen hem gezegd? Was dat de Oude Taal?’
‘Ja. Ik vroeg hem of het zijn vader was waar hij zo schrijlings bovenop zat. Ze leken sprekend op elkaar, behalve dat zijn vader niet zo stonk.’
‘En wat zei hij tegen jou?’
Tormund Dondervuist glimachte de gaten tussen zijn tanden bloot. ‘Hij vroeg of dat mijn dochter was die daar naast me reed, met haar gladde roze wangetjes.’ De wildling schudde wat sneeuw van zijn arm en wendde zijn paard. ‘Misschien had hij nog nooit een man zonder baard gezien. Kom, we gaan terug. Mans pleegt in toorn te ontsteken als ik niet op mijn gebruikelijke plaats te vinden ben.’
Snel keerde Jon zich om en reed achter Tormund naar het hoofd van de colonne terug. Zijn nieuwe mantel hing zwaar om zijn schouders. Hij was van ongewassen schapenvacht en Jon droeg hem met de wol aan de binnenkant, zoals de wildlingen hem hadden aangeraden. Hij hield de sneeuw redelijk goed tegen, en ’s nachts was hij heerlijk warm, maar toch bewaarde Jon ook zijn zwarte mantel, opgevouwen onder zijn zadel. ‘Is het waar dat jij eens een reus hebt gedood?’ vroeg hij onder het rijden aan Tormund. Spook sprong zwijgend naast hen voort en liet zijn pootafdrukken achter in de versgevallen sneeuw.
‘Waarom zou je aan een machtig man als ik twijfelen? Het was winter. Ik was nog een halve jongen, en zo dom als jongens plegen te zijn. Ik reed te ver en mijn paard kwam om en toen werd ik door een storm overvallen. Een hele echte, geen wolkje stuifsneeuw zoals nu. Ha! Ik wist dat ik zou doodvriezen voordat de storm ging liggen. Dus zocht ik een slapende reuzin, sneed haar buik open en kroop zo bij haar naar binnen. Ze hield me aardig warm, maar de stank werd me bijna te veel. Het ergste was dat ze wakker werd toen het voorjaar kwam, en mij voor haar baby aanzag. Drie volle maanden lang heeft ze me gezoogd voordat ik weg kon komen. Ha! Maar er zijn momenten dat ik de smaak van reuzenmelk mis.’
‘Als ze je gezoogd heeft kun je haar niet gedood hebben.’
‘Heb ik ook niet, maar zorg dat je dat voor je houdt. Tormund Reuzendoder klinkt beter dan Tormund Reuzenbaby, en zo is het maar net.’
‘En hoe ben je aan je andere namen gekomen?’ vroeg Jon. ‘Mans noemde je ook de Hoornblazer, nietwaar? Medekoning van Rossighal, Berengemaal, Vader der Heerscharen?’ Hij wilde vooral graag meer weten over dat hoorn blazen.
‘Zijn alle kraaien zo nieuwsgierig?’ vroeg Tormund. ‘Dan heb ik hier een mooi verhaal voor je. Dit was in een andere winter, zelfs nog kouder dan degene die ik in die reuzin doorbracht, en het sneeuwde dag en nacht, sneeuwvlokken zo groot als jouw hoofd, niet van die kleine dingetjes. Het sneeuwde zo hard dat het halve dorp ondersneeuwde. Ik zat thuis in Rossighal met een vaatje mede als enig gezelschap, en niets anders om te doen dan drinken. Hoe meer ik dronk, hoe meer ik aan die vrouw begon te denken die vlakbij woonde, een goeie, sterke vrouw met de grootste tieten die je ooit hebt gezien. Ze was wel driftig, die vrouw, maar ze kon ook o zo warm zijn, en hartje winter kan een man wel wat warmte gebruiken.
Hoe meer ik dronk, hoe meer ik aan haar dacht, en hoe meer ik aan haar dacht Aoe stijver mijn lid werd, tot ik het niet meer uithield. Dwaas als ik was hulde ik mezelf van top tot teen in huiden, ik wond wollen windsels om mijn gezicht en ging haar opzoeken. De sneeuwval was zo hevig dat ik een paar keer de verkeerde kant op ging, en de wind blies dwars door me heen, zodat mijn botten bevroren, maar ten slotte vond ik haar, van top tot teen ingepakt als ik was.
De vrouw werd vreselijk driftig en bood heel wat tegenstand toen ik haar greep. Het enige dat ik kon doen was haar mee naar huis nemen en haar uit haar vellen pellen, maar toen ik dat had gedaan was ze nog heter dan in mijn herinnering, en we hadden het heerlijk samen, en daarna viel ik in slaap. Toen ik de volgende ochtend
