wakker werd was het opgehouden met sneeuwen en scheen de zon, maar ik kon er niet van genieten. Ik was aan alle kanten opengehaald en de helft van mijn lid was er finaal afgebeten, en op mijn vloer lag de vacht van een berin. En het duurde niet lang of onder het vrije volk begonnen verhalen de ronde te doen over die kale berin die ze in het bos hadden gezien, met een paar heel rare jongen achter zich aan. Ha!’ Hij gaf een klap op zijn vlezige dij. ‘Ik zou haar graag terugvinden. Ze was heerlijk om te naaien, die berin. Niet een vrouw heeft me ooit zoveel tegenstand geboden of me zulke sterke zonen gegeven.’
‘Maar wat zou je kunnen doen als je haar vond?’ vroeg Jon met een glimlach. ‘Je zei dat ze je lid eraf gebeten had.’
‘De helft maar. En de helft van mijn lid is nog altijd twee keer zo lang als dat van een ander,’ snoof Tormund. ‘Maar wat jou betreft… is het waar dat ze jullie je lid afhakken als ze je voor de Muur nemen?’
‘Nee,’ zei Jon beledigd.
‘Volgens mij wel. Waarom wijs je anders Ygritte af? Ik heb de indruk dat zij jou nauwelijks enige tegenstand zou bieden. Het meisje wil je in zich hebben, dat is maar al te duidelijk.’
De meeste dagen bracht hij in het gezelschap van Ygritte door, en de meeste nachten eveneens. Mans Roover was niet blind geweest voor Ratelhemds wantrouwen jegens de overgelopen kraai, dus nadat hij Jon zijn nieuwe mantel van schapenvacht had gegeven had hij geopperd dat Jon mischien liever met Tormund Reuzendoder wilde meerijden. Daar had Jon graag mee ingestemd en al de volgende dag had ook Ygritte de bende van Langspeer Ryk en Ratelhemd voor die van Tormund verwisseld. ‘Het vrije volk rijdt met wie het wil,’ zei het meisje tegen hem, ‘en wij hadden onze buik vol van de Bottenzak.’
Ieder avond als ze hun kamp opsloegen gooide Y gritte haar slaapvachten naast de zijne neer, of dat nu dicht bij het vuur of een heel eind ervandaan was. Een keer bleek ze zich tegen hem aangenesteld te hebben toen hij wakker werd, met haar arm over zijn borst. Hij lag lange tijd naar haar ademhaling te luisteren, terwijl hij de spanning in zijn lendenen probeerde te negeren. Wachtruiters lagen ook vaak samen onder dezelfde vacht om het warm te krijgen, maar hij verdacht Ygritte ervan dat zij niet zozeer op warmte uit was. Daarna was hij Spook gaan inzetten om haar op een afstandje te houden. Ouwe Nans had altijd verhalen verteld over ridders en hun jonkvrouwen die samen in een bed sliepen met een ontbloot zwaard eerzaam tussen zich in, maar dit was waarschijnlijk de eerste keer dat een schrikwolf de plaats van het zwaard innam.
Ook toen nog hield Ygritte vol. Eergisteren had Jon de vergissing begaan, de wens naar warm badwater uit te spreken. ‘Koud is beter,’ had ze meteen gezegd, ‘als je iemand hebt die je na afloop opwarmt. De rivier ligt pas ten dele dicht, dus ga je gang.’
Jon lachte. ‘Je laat me nog doodvriezen!’
‘Zijn alle kraaien bang om kippenvel te krijgen? Van een beetje ijs ga je niet dood. Ik spring d’r wel bij om het te bewijzen.’
‘Zodat we de rest van de dag in natte kleren rijden die aan ons vel vastvriezen,’ wierp hij tegen.
‘Jon Sneeuw, je weet er niks van. Je gaat er niet in met kleren aan.’
‘Ik ga er helemaal niet in,’ zei hij ferm, vlak voor hij Tormund Dondervuist zijn naam hoorde bulderen (niet echt, maar dat zou hem een zorg zijn).
De wildlingen leken Ygritte vanwege haar haar als een schoonheid te beschouwen. Rood haar was zeldzaam bij het vrije volk, en wie het had heette door vuur gekust te zijn, wat geluk zou brengen. Wie weet bracht het ook geluk, en rood was het zeker, maar het haar van Ygritte zat dermate in de klit dat Jon in de verleiding was haar te vragen of ze het alleen maar borstelde bij de wisseling der seizoenen.
Aan het hof van een heer zou niemand het meisje ooit anders dan gewoontjes hebben gevonden, wist hij. Ze had een rond, boers gezicht, een mopsneus en enigszins scheve tanden, en haar ogen stonden te ver uit elkaar. Dat was Jon allemaal al opgevallen toen hij haar voor het eerst had gezien, met zijn ponjaard op haar keel. De laatste tijd vielen hem echter nog meer dingen op. Als ze grijnsde leken die scheve tanden er niet toe te doen. En haar ogen stonden dan misschien te ver uit elkaar, ze waren mooi blauwgrijs, en levendiger dan alle andere ogen die hij ooit had gezien. Soms zong ze, met een lage, omfloerste stem die iets in hem losmaakte. En soms, als ze met haar armen om haar knieen heen aan het kookvuur zat en de vlammen in haar rode haar weerkaatsten en ze hem aankeek en alleen maar glimlachte… welnu, dat maakte ook dingen in hem los.
Maar hij was een man van de Nachtwacht, hij had een gelofte afgelegd. Ik zal geen vrouw nemen, geen grondgebied bezitten, geen kinderen verwekken. Hij had die woorden uitgesproken voor de weirboom, ten overstaan van zijn vaders goden. Hij kon ze niet ongezegd maken… evenmin als hij aan Tormund Dondervuist, Berengemaal, kon bekennen waarom hij zo terughoudend was.
‘Bevalt het meisje je niet?’ vroeg Tormund hem, terwijl ze nog twintig mammoets passeerden, nu met wildlingen in hoge houten torens op hun rug in plaats van reuzen.
‘Nee, maar ik…’
‘Trouwen?’ Tormund lachte. ‘Wie zegt er iets over trouwen? Moet een man in het zuiden trouwen met alle meisjes met wie hij het bed deelt?’
Jon merkte dat hij weer rood werd. ‘Ze nam het voor me op toen Ratelhemd mij wilde doden. Ik wil haar niet onteren.’
‘Je bent nu een vrij man, en Ygritte is een vrije vrouw. Als jullie de liefde bedrijven heeft dat toch niets onterends?’
‘Ik zou haar zwanger kunnen maken.’
‘Dat mag ik wel hopen, ja. Een sterke zoon of een pittig, lachend meisje, door vuur gekust, en wat schuilt daar voor kwaad in?’
Even lieten de woorden hem in de steek. ‘De jongen… het kind zou een bastaard zijn.’
‘Zijn bastaarden zwakker dan andere kinderen? Ziekelijker, meer tot falen geneigd?’
‘Nee, maar…’
‘Je bent zelf als bastaard geboren. En als Ygritte geen kind wil gaat ze wel naar een woudheks om een kop maanthee te drinken. Jij hebt verder geen inbreng, als het zaad eenmaal wortel geschoten heeft.’
‘Ik wil geen bastaard verwekken.’
Tormund schudde zijn ruige hoofd. ‘Wat zijn jullie knielers een dwazen. Waarom heb je het meisje gestolen als je haar niet wilt?’
‘Gestolen? Ik heb nooit…’
‘Wel degelijk,’ zei Tormund. ‘Je hebt haar twee metgezellen gedood en haar meegenomen, hoe noem jij dat dan?’
‘Ik heb haar gevangengenomen.’
‘Je hebt haar tot overgave gedwongen.’
‘Ja, maar… Tormund, ik zweer je dat ik haar niet heb aangeraakt.’
‘Weet je zeker dat ze je lid er niet afgehakt hebben?’ Tormund haalde zijn schouders op, als om te zeggen dat hij dit soort waanzin nooit zou begrijpen. ‘Nou ja, je bent nu een vrij man, maar als je het meisje niet wilt moet je toch maar een berin zoeken, want als een man zijn lid niet gebruikt wordt het steeds kleiner, totdat hij het op een dag niet meer kan vinden als hij wil piesen.’
Daar had Jon geen antwoord op. Niet zo verwonderlijk dat men in de Zeven Koninkrijken het vrije volk nauwelijks menselijk achtte.
Naast de Tormunds en de Langsperen reed echter ook een ander soort wildling, mannen als Ratelhemd en de Huiler, die je net zo makkelijk aan het spit zouden rijgen als ze op je zouden spugen. Je had Harma de Hondenkop, een gedrongen, tonronde vrouw met wangen als lappen wit vlees, die een hekel aan honden had en er iedere twee weken een afmaakte om een verse kop voor haar banier te hebben. Je had Styr, de man zonder oren, Magnar van Thenn, die door zijn eigen volk eerder als een god dan als een heer werd beschouwd, Varamyr
