geheime weg voor vogel vrij en. Liem en Tom leven hier al jaren.’
Dat was zo. Arya beet op haar lip. ‘Maar het mos…’
‘Als het zo doorgaat met regenen duurt het niet lang of er groeit mos uit onze oren,’ klaagde Gendry.
‘Alleen uit ons
‘Sharna zegt dat ze mij nodig heeft om brood te bakken,’ had hij op de dag van hun vertrek tegen haar gezegd. ‘En ik ben het toch zat, al die regen en die schaafplekken van het zadel, en alsmaar bang zijn. Er is hier bier, en ik kan konijn eten, en het brood wordt beter als ik het bak. Je zult het zien als je terugkomt. Je komt toch terug, he? Als de oorlog afgelopen is?’ Toen bedacht hij wie ze was, en voegde er met een rood hoofd ‘jonkvrouwe’ aan toe.
Arya wist niet of de oorlog ooit zou aflopen maar ze had geknikt. ‘Het spijt me dat ik je toen geslagen heb,’ zei ze. Warme Pastei was dom en laf, maar hij was al vanaf Koningslanding bij haar, en ze was aan hem gewend geraakt. ‘Ik heb je neus gebroken.’
‘Die van Liem ook.’ Warme Pastei grijnsde. ‘Heel goed.’
‘Liem vond van niet,’ zei Arya somber. Toen was het tijd om te vertrekken. Toen Warme Pastei verzocht de jonkvrouw haar hand te mogen kussen stompte ze hem tegen zijn schouder. ‘Noem me niet zo. Jij bent Warme Pastei, en ik ben Arrie.’
‘Hier ben ik Warme Pastei niet. Sharna noemt me gewoon Jongen. Net als die andere jongen. Dat wordt nog verwarrend.’
Ze miste hem meer dan ze voor mogelijk had gehouden, maar Harwin maakte het nog enigszins goed. Ze had hem verteld over zijn vader Hullen, en hoe ze die stervend bij de stallen in de Rode Burcht had aangetroffen, op de dag van haar vlucht. ‘Hij zei altijd al dat hij in een stal zou sterven,’ zei Harwin, ‘maar we dachten allemaal dat een slechtgehumeurde hengst zijn dood zou worden, en niet een troep leeuwen.’ Arya vertelde hem ook van Yoren, van hun ontsnapping uit Koningslanding en over een heleboel andere dingen die sinds die tijd gebeurd waren, maar de staljongen die ze met Naald had doodgestoken en de wachter die ze de keel had doorgesneden om Harrenhal uit te komen liet ze weg. Als ze dat aan Harwin vertelde zou het haast zijn of ze het tegen haar vader zei, en van sommige dingen zou ze het onverdraaglijk vinden als haar vader ze had geweten.
Ook sprak ze niet over Jagen H’ghar en de drie doden die hij haar verschuldigd was geweest en had betaald. De ijzeren munt die hij haar had gegeven hield Arya achter haar gordel verstopt, maar soms haalde ze hem ’s nachts te voorschijn en dacht ze eraan hoe zijn gezicht was opgelost en veranderd toen hij er met zijn hand overheen streek. ‘
Van de twintig mannen uit Winterfel die haar vader met Beric Dondarrion naar het westen had gezonden restten er nog zes, vertelde Harwin haar, en die waren verstrooid geraakt. ‘Het was een valstrik, jonkvrouwe. Heer Tywin stuurde zijn Berg met moord en brand de Rode Vork over als lokaas voor uw vader. Het was zijn bedoeling dat heer Eddard zelf naar het westen zou gaan om met Gregor Clegane af te rekenen. Als hij dat had gedaan was hij gedood of gevangengenomen en tegen de Kobold uitgewisseld, die op dat moment in handen van uw moeder was. Alleen was de Koningsmoordenaar niet op de hoogte van heer Tywins plan, en toen hij hoorde dat zijn broer gevangenzat, viel hij uw vader in de straten van Koningslanding aan.’
‘Dat weet ik nog,’ zei Arya. ‘Hij doodde Jory.’ Jory had altijd tegen haar gelachen, als hij haar niet had gewaarschuwd dat ze niet in de weg moest lopen.
‘Hij doodde Jory,’ beaamde Harwin, ‘en uw vader brak zijn been doordat zijn paard bovenop hem viel. Daarom kon heer Eddard niet naar het westen. In plaats daarvan zond hij heer Beric met twintig van zijn eigen mannen en twintig man uit Winterfel, waaronder ik. Er waren ook anderen bij. Thoros en ser Reimon Darring en hun mannen, ser Lis Wyld, en een heer die Lothar Malering heette. Maar Gregor wachtte ons op bij de Mommersfoort. Zijn mannen hadden zich op beide oevers verscholen. Toen we overstaken viel hij ons van voren en van achteren aan.
Ik zag hoe de Berg Reimon Darring doodde met een enkele klap, zo verschrikkelijk hard dat Darrings arm er bij de elleboog afgehakt werd en ook zijn rijdier werd gedood. Lis Wyld vond eveneens de dood, en heer Malering werd omvergereden en verdronk. We waren aan alle kanten door leeuwen omsingeld en ik dacht dat ik samen met de rest ten dode opgeschreven was, maar Alyn wist door het schreeuwen van bevelen de orde in onze gelederen te herstellen. Degenen die nog te paard zaten groepeerden zich rond Thoros, en daarna hakten we ons een uitweg. Die ochtend waren we met honderdtwintig man geweest. Tegen de avond waren er nog maar veertig over, en heer Beric was zwaargewond. Thoros trok die nacht een stuk lans van wel een voet lang uit zijn borst en goot kokende wijn in de gapende wond.
We waren er allemaal van overtuigd dat heer Beric tegen de ochtend dood zou zijn. Maar Thoros bleef de hele nacht bij het vuur met hem bidden en toen het dag werd leefde hij nog en was hij sterker dan daarvoor. Het duurde veertien dagen voor hij weer op een paard kon komen, maar zijn moed gaf ons kracht. Hij zei dat onze oorlog bij de Mommersfoort niet geeindigd maar juist begonnen was, en dat al onze gesneuvelden tienvoudig gewroken zouden worden.
Inmiddels was de strijd ons voorbij getrokken. De mannen van de Berg waren slechts de voorhoede van heer Tywins leger. Ze staken in volle slagorde de Rode Vork over en zwermden over het rivierengebied uit, waarbij ze alles op hun weg platbrandden. Wij waren met zo weinig dat we alleen hun achterhoede konden bestoken, maar we zeiden tegen elkaar dat we ons achter koning Robert zouden scharen als hij naar het westen optrok om heer Tywins rebellie te onderdrukken. Toen hoorden we pas dat Robert dood was en heer Eddard ook, en dat het jong van Cersei Lannister de IJzeren Troon bestegen had.
Daardoor kwam de hele wereld op zijn kop te staan. We waren door de Hand des Konings uitgestuurd om met vogelvrij en af te rekenen, maar nu waren wij de vogelvrij en en was heer Tywin de Hand des Konings. Er waren er een paar die zich toen wilden overgeven, maar daar wilde heer Beric niets van weten. Wij waren nog altijd mannen van de koning, zei hij, en het waren de onderdanen van de koning die door de leeuwen werden geteisterd. Als we niet voor Robert konden vechten dan zouden we voor hen vechten, totdat we tot de laatste man gesneuveld waren. En dat deden we, maar, terwijl we vochten gebeurde er iets opmerkelijks. Voor elke man die we verloren, dienden zich twee nieuwe aan om zijn plaats in te nemen. Sommigen waren ridders of schildknapen, van edele geboorte, maar de meesten waren doodgewone mannen — boerenknechts, vedelaars en herbergiers, bedienden en schoenlappers, en zelfs twee septons. Alle mogelijke mannen, en ook vrouwen, kinderen en honden…’
‘Zeker.’ Harwin grijnsde. ‘Een van onze jongens houdt er valsere honden op na dan jij ooit zou willen tegenkomen.’
‘Ik wou dat ik een goeie, valse hond had,’ zei Arya weemoedig. ‘Een leeuwendoder.’ Ze had eens een schrikwolf gehad, Nymeria, maar die had ze met stenen bekogeld totdat ze was gevlucht, om te voorkomen dat de koningin haar zou doden.
Die middag regende het weer en dat bleef zo tot diep in de avond. Gelukkig hadden de vogelvrij en overal geheime vrienden, dus hoefden ze geen kamp op te slaan onder de blote hemel of beschutting te zoeken onder een lekkend bladerdak, zoals zij, Warme Pastei en Gendry zo vaak hadden gedaan.
Die nacht zochten ze beschutting in een afgebrand, verlaten dorp. Het leek althans verlaten, totdat Jaak Geluk twee korte en twee lange stoten op zijn jachthoorn gaf. Toen doken er allerlei mensen uit bouwvallen en verborgen kelders op. Ze hadden bier, gedroogde appels en wat oudbakken gerstebrood, en de vogelvrijen hadden een gans die Angui onderweg had neergehaald, dus was het avondeten die keer bijna een feest.
Arya zoog net het laatste stukje vlees van een vleugel toen een van de dorpelingen zich tot Liem Limoenmantel wendde en zei: ‘Nog geen drie dagen geleden zijn hier mannen langsgekomen die naar de Koningsmoordenaar zochten.’
Liem snoof. ‘Ze kunnen beter in Stroomvliet gaan kijken. Onder in de diepste kerkers, waar het lekker vochtig is.’ Zijn neus leek net een geplette appel, rood, rauw en gezwollen, en hij had een rothumeur.
‘Nee,’ zei een andere dorpeling. ‘Hij is ontsnapt.’
