‘Zou dat waar zijn?’ zei Tom van Zevenen.

‘Ik geloof er niks van,’ zei de eenoog met de roestige pothelm. De andere vogelvrij en noemden hem Jaak Geluk, al leek het verlies van een oog Arya niet erg gelukkig. ‘Ik heb ook eens met die kerkers mogen kennismaken. Hoe kan die nou ontsnapt zijn?’

Daar konden de dorpelingen slechts hun schouders over ophalen. Groenebaard steek over zijn dichte, grijsgroene bakkebaarden en zei: ‘De wolven zullen in bloed verdrinken als de Koningsmoordenaar weer los is. Dit moet Thoros weten. De Heer des Lichts zal hem Lannister laten zien in de vlammen.’

‘Daar brandt een mooi vuurtje,’ zei Angui met een glimlach.

Groenebaard lachte en gaf de boogschutter een pets tegen zijn oor. ‘Zie ik er volgens jou als een priester uit, Schutter? Als Pello van Tyrosh in het vuur tuurt schroeit hij zijn baard aan de sintels.’ Liem liet zijn knokkels kraken en zei: ‘Maar wat zou heer Beric het heerlijk vinden om Jaime Lannister te vangen…’

‘Zou hij hem ophangen, Liem?’ vroeg een van de dorpsvrouwen. ‘Het zou toch wel een beetje zonde zijn om zo’n knappe man op te hangen.’

‘Eerst een proces,’ zei Angui. ‘Heer Beric geeft ze altijd een proces, dat weet je.’ Hij glimlachte. ‘Pas daarna hangt hij ze op.’

Overal klonk gelach. Toen liet Tom zijn vingers over de snaren van zijn houtharp glijden en hief hij zachtjes een lied aan.

De broeders van het koningsbos, die waren vogelvrijen. Het woud, dat diende hun als slot, en overal waren zij. Geen goud dat veilig voor hen was, geen maagdelijke dijen. Ah, de broeders van het koningsbos, zo wild en vogelvrijen…

Warm en droog in een hoekje tussen Gendry en Harwin in luisterde Arya een poosje naar het gezang. Toen sloot ze haar ogen en sukkelde in slaap. Ze droomde van thuis, niet Stroomvliet, maar Winterfel. Maar het was geen mooie droom. Ze stond buiten het kasteel tot haar knieen in de modder, alleen. Voor zich zag ze de grauwe muren, maar als ze de poort probeerde te bereiken was elke stap zwaarder dan de vorige, en het kasteel vervaagde voor haar blikken totdat het meer van rook dan van graniet leek. En er waren ook wolven, holle, grauwe gedaanten die overal rondom haar met lichtgevende ogen door het geboomte zwierven. Telkens als ze naar hen keek herinnerde ze zich de smaak van bloed.

De volgende ochtend weken ze van de weg af om een doorsteker door de velden te maken. Er waren windstoten, en de dorre bruine bladeren warrelden om de hoeven van hun paarden, maar bij uitzondering regende het niet. Toen de zon van achter een wolk te voorschijn kwam was het licht zo fel dat Arya haar kap naar voren moest trekken om het niet in haar ogen te krijgen.

Ze hield abrupt de teugels in. ‘We gaan echt de verkeerde kant op.’

Gendry kreunde. ‘Wat nu weer, alweer mos?’

‘Kijk maar naar de zon,’ zei ze. ‘We gaan naar het zuiden.’ Arya graaide in haar zadeltas naar de kaart, zodat ze het kon laten zien. ‘We hadden de Drietand nooit moeten verlaten. Kijk.’ Ze rolde de kaart op haar been uit. Nu keek iedereen naar haar. ‘Kijk, daar is Stroomvliet, tussen de rivieren.’

‘Het geval wil,’ zei Jaak Geluk, ‘dat wij weten waar Stroomvliet is. Tot de laatste man.’

‘Jullie gaan niet naar Stroomvliet,’ zei Liem botweg tegen haar.

Ik was er bijna, dacht Arya. Ik had moeten toelaten dat ze onze paarden namen. De rest van de weg had ik wel kunnen lopen. Toen dacht ze aan haar droom, en beet op haar lip.

‘O kind, kijk niet zo gekwetst,’ zei Tom Zevensnaren. ‘Er zal je niets overkomen, op mijn woord.’

‘Het woord van een leugenaar!’

‘Niemand heeft gelogen,’ zei Liem. ‘We hadden niets beloofd. Het is niet aan ons om te zeggen wat er met jullie gebeuren moet.’

Maar Liem was de aanvoerder niet, net zomin als Tom. Dat was Groenebaard, de man uit Tyrosh. Arya keerde zich naar hem om en keek hem aan. ‘Breng me naar Stroomvliet en u zult ervoor beloond worden,’ zei ze wanhopig.

‘Kleintje,’ zei Groenebaard, ‘een boer zal een gewone eekhoorn allicht villen en in de pot stoppen, maar als hij een gouden eekhoorn in zijn boom vindt brengt hij die bij zijn heer, of anders krijgt hij er spijt van.’

‘Ik ben geen eekhoorn,’ hield Arya vol.

‘Jawel,’ lachte Groenebaard. ‘Een kleine, gouden eekhoorn die op weg is naar de Bliksemheer, of ze nu wil of niet. Hij weet wat er met je moet gebeuren. Ik wed dat hij je naar je moeder zal terugsturen, precies zoals je wilt.’

Tom Zevensnaren knikte. ‘Ja, dat is net iets voor heer Beric. Hij geeft je waar je recht op hebt, je zult het zien.’

Heer Beric Dondarrion. Arya herinnerde zich alle verhalen die in Harrenhal waren rondverteld, door de Lannisters en de Bloedige Mommers. Heer Beric, de woudgeest. Heer Beric, gedood door Vargo Hoat, en daarvoor door ser Amaury Lors, en tweemaal door de Rijdende Berg. Als hij me niet naar huis stuurt dood ik hem misschien ook wel. ‘Waarom moet ik naar heer Beric?’ vroeg ze kalm.

‘We brengen al onze hooggeboren gevangenen bij hem,’ zei Angui.

Gevangene. Arya haalde diep adem om haar ziel tot rust te brengen. Kalm als stille wateren. Ze wierp een korte blik op de vogelvrijen en wendde het hoofd van haar paard. Nu, snel als een slang, dacht ze, terwijl ze haar hielen in de flanken van het dier dreef. Ze reed recht tussen Groenebaard en Jaak Geluk door en ving een glimp op van Gendry’s geschrokken gezicht toen zijn merrie opzij week. En toen was ze in het open veld en stoof ervandoor.

Noord of zuid, oost of west, dat maakte nu niet uit. Ze kon later de weg naar Stroomvliet wel zoeken, zodra ze ze had afgeschud. Arya boog zich naar voren in het zadel en dreef het paard tot galop aan. Achter haar riepen de vogelvrij en tierend en vloekend dat ze terug moest komen. Ze sloot haar oren voor het geroep, maar toen ze over haar schouder gluurde kwamen er vier achter haar aan. Angui, Harwin en Groenebaard galoppeerden zij aan zij, met Liem een eindje daarachter. Zijn grote gele mantel fladderde achter hem aan onder het rijden. ‘Snel als een hinde,’ zei ze tegen haar rijdier. ‘Rennen nu, rennen.’

Arya schoot over bruine velden vol onkruid, door heup-hoog gras en bergen dorre bladeren die opwaaiden en alle kanten op stoven als haar paard er langskwam. Links van haar was bos, zag ze. Daar kan ik ze afschudden. Langs een kant van het veld liep een droge greppel, maar daar sprong ze in volle vaart overheen, waarna ze het geboomte in dook, olmen, taxusbomen en berken. Een snelle blik achterom maakte duidelijk dat Angui en Harwin haar nog dicht op de hielen zaten. Maar Groenebaard was iets teruggezakt en Liem zag ze helemaal niet meer. ‘Sneller,’ zei ze tegen haar paard, ‘je kunt het, je kunt het.’

Ze reed tussen twee olmen door zonder zelfs maar heel even te kijken aan welke kant het mos groeide. Ze sprong over een vermolmde stronk en maakte een boog om een wirwar van omgevallen bomen waar scherpe dode takken uit omhoogstaken. Toen een flauwe helling op en aan de andere kant omlaag, eerst langzamer, toen weer sneller. De hoefijzers van haar paard deden vonken opspatten uit de keien op de grond. Boven op de heuvel keek ze om. Harwin lag nu op Angui voor, maar ze naderden allebei nog snel. Groenebaard was verder teruggevallen en leek het niet meer vol te houden.

Een stroompje versperde haar de weg. Ze plonsde het water in, dat bijna gedempt werd door natte bruine bladeren. Sommige bleven aan de benen van haar paard kleven toen ze er aan de andere kant uitklom. Het kreupelhout was hier dichter en de grond was zo bezaaid met wortels en stenen dat ze moest inhouden, maar ze reed zo snel als ze durfde door. Voor haar lag nog een heuvel, steiler nu. Omhoog ging het, en omlaag. Hoe groot zou dit bos zijn? vroeg ze zich af. Haar paard was het snelste, dat wist ze, ze

Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату