Anders dan zijn oom vond Tyrion, die eens met een hoer getrouwd was geweest, het niet zo’n gruwelijk idee om een meisje tot vrouw te hebben wier overgrootvader kruidnagelen had verkocht. Maar toch…
‘De jongen is zestien,’ zei heer Tywin. ‘Op die leeftijd werpt verstand weinig gewicht in de schaal tegenover lust, liefde en eer.’
‘Hij heeft meineed gepleegd, een bondgenoot beschaamd en een plechtige belofte gebroken. Wat voor eer schuilt daarin?’
Ser Kevan antwoordde: ‘Hij verkoos de eer van het meisje boven de zijne. Nadat hij haar had ontmaagd stond hem geen andere weg meer open.’
‘Het was barmhartiger geweest als hij haar had verlaten met een bastaard in haar buik,’ zei Tyrion botweg. De Westerlings hadden alles op het spel gezet, hun grondgebied, hun kasteel, ja, zelfs hun leven.
‘Jeane Westerling is de dochter van haar moeder,’ zei heer Tywin, ‘en Robb Stark is de zoon van zijn vader.’
Zijn vader scheen minder kwaad om dit verraad van Westerling dan Tyrion verwacht had. Heer Tywin duldde geen ontrouw bij zijn vazallen. Hij had de trotse Reyns van Castameer en de Teerbeeks van Teerbeekhove met wortel en tak uitgeroeid toen hij nog half een knaap was. De zangers hadden er zelfs een nogal somber lied op gemaakt. Een aantal jaren later, toen heer Verman van Fraaicastel hem had getart, had heer Tywin een gezant gestuurd die in plaats van een brief een luit meebracht. Nadat hij ‘De Regens van Castameer’ in zijn zaal had horen weerklinken had heer Verman geen moeilijkheden meer gemaakt. En alsof het lied nog niet voldoende was waren de geslechte kastelen van de Reyns en Teerbeeks er ook nog, als zwijgende getuigen van het lot dat diegenen wachtte die op de machtige Rots van Casterling spuwden. ‘De Steilte is niet zo ver van Teerbeekhove en Castameer af,’ merkte Tyrion op. ‘Je zou denken dat de Westerlings daar weleens langsgekomen waren en hun lesje hadden geleerd.’
‘Misschien is dat ook zo,’ zei heer Tywin. ‘Ze weten alles van Castameer af, dat verzeker ik je.’
‘Zouden de Westerlings en de Kruiders zo dwaas zijn te denken dat de wolf de leeuw kan verslaan?’
Er waren van die zeldzame keren dat heer Tywin Lannister warempel dreigde te glimlachen. Niet dat het er ooit van kwam, maar alleen al de dreiging was vreselijk om te aanschouwen. ‘De grootste dwazen zijn vaak slimmer dan degenen die ze uitlachen,’ zei hij, en toen: ‘Jij trouwt met Sansa Stark, Tyrion. En snel ook.’
Catelyn
Ze droegen de lijken op hun schouders naar binnen en legden ze voor het podium neer. Inde met toortsen verlichte zaal werd het stil, en in die stilte kon Catelyn een half kasteel verderop Grijze Wind horen huilen.
Ze stond aan Robbs linkerhand naast de hoge zetel, en even had ze het gevoel alsof ze neerkeek op haar eigen doden, op Bran en Rickon. Deze jongens waren een stuk ouder geweest, maar ze waren gekrompen in de dood. Naakt en nat als ze waren leken ze erg klein, en ze lagen zo stil dat het haar moeite kostte hen levend voor zich te zien.
De blonde jongen had geprobeerd zijn baard te laten staan. Boven de schade die het mes aan zijn keel had aangericht waren zijn wangen en kaken met lichtgeel perzikdons bedekt. Zijn lange gouden haar was nog nat, alsof hij uit bad was gehaald. Zo te zien was hij vredig gestorven, misschien in zijn slaap, maar zijn bruinharige neef had voor zijn leven gevochten. Op zijn armen, waarmee hij had getracht de messen af te weren, zaten sneden, en rood vocht sijpelde nog traag uit de steekwonden die als even zovele monden zonder tong zijn borst, buik en rug bedekten, al had de regen ze bijna schoongewassen.
Robb had zijn kroon opgezet voordat hij de zaal betrad, en het brons gloeide donker in het toortslicht. Zijn ogen waren in schaduwen gehuld toen hij op de doden neerzag.
Haar broer Edmar stond aan Robbs rechterhand met een hand op de rugleuning van hun vaders zetel, zijn gezicht nog opgezet van de slaap. Ze hadden hem net als haar gewekt door in het holst van de nacht op zijn deur te bonzen, zodat hij ruw uit zijn dromen was gerukt.
Robbs aanvoerders en baanderheren stonden in de zaal, sommigen in malien gehuld en bewapend, anderen in diverse stadia van slordigheid en ontkleding. Ser Reynald en zijn oom ser Rolf waren erbij, maar Robb had het passend geacht zijn koningin deze akelige aanblik te besparen.
Opnieuw keek ze neer op de lijken van de schildknapen Tion Frey en Willem Lannister en wachtte totdat haar zoon het woord zou nemen.
Het leek heel lang te duren voordat Robb opkeek van de bebloede doden. ‘Kleinjon,’ zei hij, ‘zeg tegen uw vader dat hij ze binnen kan brengen.’ Zwijgend keerde Kleinjon Omber zich om en deed wat hem gezegd was. Zijn voetstappen galmden door de grote stenen zaal.
Toen de Grootjon zijn gevangenen binnenleidde merkte Catelyn dat sommige andere mannen een stapje achteruitweken om ruimte te maken, alsof verraad met een aanraking, een blik of een kuchje kon worden overgedragen. De gevangenen en degenen die hen gevangengenomen hadden leken sprekend op elkaar: allemaal forse kerels met volle baarden en lang haar. Twee van de mannen van de Grootjon waren gewond, en drie van hun gevangenen. Slechts het feit dat sommigen speren droegen en andere lege scheden onderscheidde hen van elkaar. Ze waren allemaal gekleed in hals bergen of malienkolders, met zware laarzen en dikke mantels, sommige van wol, andere van bont.
‘Vijf,’ zei Robb toen de gevangenen nat en zwijgend voor hem stonden. ‘Zijn ze dat allemaal?’
‘Het waren er acht,’ gromde de Groot jon. ‘Toen we ze grepen hebben we er twee gedood, en een derde ligt op sterven.’
Robb bestudeerde de gezichten van de gevangenen. ‘Dus jullie hadden acht man nodig om twee ongewapende schildknapen te doden.’
Edmar Tulling verhief zijn stem: ‘Ze hebben ook twee van mijn mannen vermoord om de toren binnen te komen. Delp en Elwout.’
‘Het was geen moord, ser,’ zei heer Rickard Karstark, die zich evenmin stoorde aan de touwen om zijn polsen als aan het bloed dat over zijn gezicht sijpelde. ‘Iedereen die tussen een vader en zijn wraak komt, vraagt erom gedood te worden.’
Zijn woorden klonken Catelyn ruw en wreed in de oren, als het dreunen van een krijgstrom. Haar keel was kurkdroog.
‘Ik heb die nacht in het Fluisterwoud uw zoons zien sneuvelen’ zei Robb tegen heer Karstark. ‘Tion Frey heeft Torrhen niet gedood. Willem Lannister heeft Eddard niet verslagen. Hoe kunt u dit dan wraak noemen? Dit is dwaasheid, en vuige moord. Uw zoons zijn eervol op het slagveld gevallen, met het zwaard in de hand.’
