‘U bent hier van harte welkom, uwe genade.’ Catelyn had zitten naaien, maar nu legde ze de naald weg.
‘Alstublieft. Noemt u me Jeane. Ik voel me helemaal geen genade.’
‘Toch bent u er een. Gaat u toch zitten, uwe genade.’
‘Jeane.’ Ze ging bij de haard zitten en streek zenuwachtig haar rok glad.
‘Zoals je wilt. Wat kan ik voor je doen, Jeane?’
‘Het gaat om Robb,’ zei het meisje. ‘Hij voelt zich zo ellendig, zo… kwaad en ontroostbaar. Ik weet niet wat ik moet doen.’
‘Het is moeilijk, iemands leven te nemen.’
‘Dat weet ik. Ik heb hem gezegd dat hij een beul moest nemen. Als heer Tywin iemand laat terechtstellen, geeft hij alleen maar het bevel. Dan is het makkelijker, denkt u ook niet?’
‘Jawel,’ zei Catelyn, ‘maar mijn heer gemaal heeft zijn zoons geleerd dat doden nooit gemakkelijk mag zijn.’
‘O.’ Koningin Jeane bevochtigde haar lippen. ‘Robb heeft de hele dag niet gegeten. Ik had hem door Rollam een heerlijke maaltijd laten brengen, zwijnsribben, gestoofde uien en bier, maar hij heeft er geen hap van gegeten. Hij heeft de hele ochtend een brief zitten schrijven en zei dat ik hem niet moest storen, maar toen de brief af was heeft hij hem verbrand. Nu zit hij landkaarten te bestuderen. Toen ik hem vroeg wat hij zocht gaf hij geen antwoord. Ik geloof dat hij me niet eens hoorde. Hij weigert zelfs andere kleren aan te trekken. Ze zijn al de hele dag vochtig en bebloed. Ik wil een goede vrouw voor hem zijn, heus, maar ik weet niet hoe ik hem moet helpen. Hoe ik hem kan opbeuren of troosten. Ik weet niet wat hij nodig heeft. Alstublieft, vrouwe, u bent zijn moeder, zeg me wat ik moet doen.’
‘Soms,’ zei Catelyn langzaam, ‘is nietsdoen het beste. Toen ik pas in Winterfel was voelde ik me gekwetst, telkens als Ned naar het godenwoud ging om onder zijn hartboom te zitten. Ik wist dat in die boom een stuk van zijn ziel woonde, een stuk waaraan ik nooit deel zou hebben. Toch zou hij zonder dat stuk Ned niet zijn geweest, besefte ik al snel. Jeane, kind, je bent met het noorden getrouwd, net als ik… en in het noorden valt niet aan de winter te ontkomen.’ Ze probeerde te glimlachen. ‘Wees geduldig. Wees begrijpend. Hij houdt van je, hij heeft je nodig, en hij zal weldra weer bij je terugkomen. Misschien al vannacht. Wees er voor hem, als het zover is. Dat is alles wat ik je kan zeggen.’
De jonge koningin luisterde verrukt. ‘O ja,’ zei ze, toen Catelyn uitgesproken was. ‘Ik zal er voor hem zijn.’ Ze stond op. ‘Ik moet terug. Misschien heeft hij me gemist. Ik ga kijken. Maar als hij nog achter zijn landkaarten zit zal ik geduldig zijn.’
‘Doe dat,’ zei Catelyn, maar toen het meisje bij de deur was schoot haar nog iets te binnen. ‘Jeane,’ riep ze haar achterna, ‘Robb heeft nog iets van je nodig, al weet hij dat misschien zelf nog niet. Een koning heeft een erfgenaam nodig.’
Daarop glimlachte het meisje. ‘Dat zegt mijn moeder ook. Ze maakt een drankje voor me, kruiden, melk en bier, om me vruchtbaar te maken. Ik drink het iedere ochtend. Ik heb tegen Robb gezegd dat ik hem vast een tweeling zal geven. Een Eddard en een Brandon. Ik geloof dat hij dat wel leuk vond. We… we proberen het bijna elke dag, vrouwe. Soms twee keer of vaker.’ Het meisje bloosde heel charmant. ‘Binnenkort ben ik in verwachting, dat beloof ik. Ik bid elke nacht tot onze Moeder in den Hoge.’
‘Heel goed. Ik zal mijn gebeden eraan toevoegen. Tot de oude goden en de nieuwe.’
Toen het meisje weg was keerde Catelyn zich naar haar vader terug en streek het dunne witte haar op zijn voorhoofd glad. ‘Een Eddard en een Brandon,’ zuchtte ze zacht. ‘En wie weet te zijner tijd een Hoster. Zou u dat leuk vinden?’ Hij gaf geen antwoord, maar dat had ze ook niet verwacht. Terwijl het geluid van de regen op het dak zich met haar vaders ademhaling vermengde dacht ze aan Jeane. Het meisje leek een goed hart te hebben, precies zoals Robb had gezegd.
Jaime
Na twee dagreizen aan weerszijden van de Koningsweg kwamen ze door een brede strook vol verwoesting, lange mijlen van zwartgeblakerde akkers en boomgaarden waarin e stompen van dode bomen als schutterspalen de lucht in staken. De bruggen waren ook verbrand en de rivieren gezwollen door de herfstregens, dus moesten ze de oevers afzoeken naar voorden. De nachten werden verlevendigd door wolvengehuil, maar mensen kwamen ze niet tegen.
Bij Maagdenpoel wapperde de rode zalm van heer Scaep nog steeds van het kasteel op de heuvel, maar de stadsmuren waren verlaten, de poorten ingeslagen en de helft van de huizen en winkels afgebrand of leeggeplunderd. Ze zagen geen andere levende wezens dan een paar wilde honden die wegslopen toen ze hen hoorden naderen. De poel waaraan het stadje zijn naam ontleende, omdat volgens de legende Florian de Zot daar voor het eerst Jonquil had gezien toen ze met haar zusters ging baden, zat dusdanig met rottende lijken verstopt dat het water in een slijmerige, grijsgroene soep was veranderd.
Toen hij er een blik op had geworpen barstte Jaime in gezang uit: ‘
‘Wat moet dat?’ wilde Brienne weten.
‘Ik zing “Zes maagden in een poel”. Dat ken je vast wel. En het waren nog preutse maagdekijns ook. Zoiets als jij. Al wed ik dat ze iets knapper waren om te zien.’
‘Hou je mond,’ zei de deerne met een blik die liet doorschemeren dat ze hem dolgraag in de poel zou achterlaten, drijvend tussen de lijken.
‘Alsjeblieft, Jaime,’ bezwoer neef Cleos hem. ‘Heer Scaep is eedplichtig aan Stroomvliet, laten we hem niet uit zijn slot lokken. En wie weet zitten er nog andere vijanden tussen het puin verstopt…’
‘De hare of de onze? Dat is niet hetzelfde, neefje. Ik smacht ernaar om te zien of de deerne dat zwaard van haar kan gebruiken.’
‘Als je je mond niet houdt zal ik me gedwongen zien je te knevelen, Koningsmoordenaar.’
‘Ontketen mijn handen en ik zal de hele weg naar Koningslanding stommetje spelen. Eerlijker kan het toch niet, deerne?’
‘Zin in een bad, Brienne?’ Hij lachte. ‘Jij bent een maagd en daar is de poel. Ik was je rug wel.’ Toen ze nog kinderen waren, op de Rots van Ca sterling, had hij altijd Cerseis rug geschrobd.
De deerne wendde haar paard en draafde weg. Jaime en ser Cleos volgden haar en lieten de as van Maagdenpoel achter. Een halve mijl verderop kroop het groen de wereld weer in. Daar was Jaime blij om. Die verbrande aarde deed hem te veel aan Aerys denken.
‘Ze neemt de weg naar Schemerdel,’ prevelde ser Cleos. ‘Langs de kust zou veiliger zijn.’
‘Veiliger, maar ook langzamer. Ik stem voor Schemerdel, neefje. Eerlijk gezegd heb ik genoeg van jouw gezelschap.’
Hij kon er niet tegen om lang van zijn tweelingzuster gescheiden te zijn. Zelfs als kinderen waren ze al bij elkaar in bed gekropen en hadden ze geslapen met hun armen om elkaar heen.
