Lannister en Frey. Zowel de leeuwen als de torens waren met pijlen doorboord.
‘Ik hoop dat je nu tevreden bent, deerne,’ fluisterde Jaime tegen Brienne. Hij hoestte en spuugde een mondvol bloed uit. ‘Als je me een wapen had gegeven hadden ze ons nooit gegrepen.’ Ze gaf geen antwoord.
Hij voelde hoe Briennes rug verstijfde tegen de zijne. ‘Is dat wat jij zou doen als je een vrouw was?’
‘Goud,’ zei Jaime. ‘Hou je van goud?’
Urswijck keek hem met zijn rode ogen onderzoek end aan. ‘Dat heeft zo zijn nut, moet ik bekennen.’
Jaime wierp Urswijck een wereldwijs lachje toe. ‘Al het goud van de Rots van Casterling. Waarom zou die geit daar plezier aan beleven? Waarom breng je ons niet naar Koningslanding om mijn losgeld zelf op te strijken? Het hare desgewenst ook. Tarth wordt het Eiland van Saffier genoemd, heeft een jonge maagd mij eens verteld.’ De deerne kronkelde, maar zei niets.
‘Houdt u mij voor een overloper?’
‘Jazeker. Ben je dat dan niet?’
Een halve hartslag lang nam Urswijck het voorstel in overweging. ‘Koningslanding is ver weg, en uw vader is daar. Heer Tywin zou best eens een wrok tegen ons kunnen koesteren omdat wij Harrenhal aan heer Bolten hebben verkocht.’
‘Ser Urswijck,’ zei de huurling, genietend van de klank. ‘Wat zou mijn lieve vrouw daar trots op zijn geweest. Had ik haar nou maar niet vermoord.’ Hij zuchtte. ‘En de dappere heer Vargo?’ .
‘Wil ik een vers van “De Regens van Castameer” voor je zingen? Als mijn vader hem te pakken krijgt is die geit zo dapper niet meer.’
‘En hoe denkt hij dat voor elkaar te krijgen? Zijn uw vaders armen zo lang dat ze over de muren van Harrenhal heen reiken en ons eruit kunnen plukken?’
‘Als het moet wel.’ De monsterlijke dwaasheid van koning Harren was vroeger al eens ingenomen, en dat kon weer gebeuren. ‘Ben je zo dwaas dat je denkt dat de geit de leeuw de baas kan?’
Urswijck boog zich naar hem toe en sloeg hem onverschillig in zijn gezicht. De pure, terloopse vrijpostigheid waarmee hij het deed was erger dan de klap zelf.
‘Waarom zei je dat Tarth het Eiland van Saffier was?’ fluisterde Brienne toen Urswijck buiten gehoorsafstand was. ‘Straks denkt hij nog dat mijn vader rijk aan edelstenen is…’
‘Je mag hopen van wel.’
‘Is alles wat je zegt dan gelogen, Koningsmoordenaar? Tarth wordt zo genoemd omdat het water daar zo blauw is.’
‘Schreeuw nog wat harder, deerne, ik denk niet dat Urswijck je gehoord heeft. Hoe eerder ze weten dat je maar heel weinig losgeld opbrengt, hoe sneller de verkrachtingen beginnen. Iedere man hier zal je beklimmen, maar dat zal jou een zorg zijn, he? Ogen dicht en benen wijd, en doe maar of ze allemaal heer Renling zijn.’
Gelukkig snoerde dat haar een poosje de mond.
De dag was bijna om toen ze Vargo Hoat vonden, bezig met nog een stuk of tien van zijn Dappere Gezellen een sept te plunderen. De glas-in-loodramen waren ingeslagen en de houten godenbeelden naar buiten in de zon gesleept. Toen ze kwamen aanrijden zat de dikste Dothraki die Jaime ooit had gezien op de borst van de Moeder en wrikte met de punt van zijn mes haar ogen van chalcedoon eruit. Vlakbij hing een broodmagere, kalende septon ondersteboven aan de tak van een brede kastanje. Drie Dappere Gezellen gebruikten zijn lijk als schietschijf. Een van hen moest erg goed zijn, want de dode had pijlen in allebei zijn ogen.
Toen de huurlingen Urswijck en de gevangenen zagen, ging er in diverse talen geloei op. De geit zat bij een kookvuur een halfgare vogel van een spit te vreten. Het vet en het bloed liepen langs zijn vingers in zijn lange, vezelige baard. Hij veegde zijn handen aan zijn tuniek af en stond op. ‘Koningfmoordenaar,’ sliste hij. ‘Je bent mijn gevangene.’
‘Heer, ik ben Brienne van Tarth,’ riep de deerne. ‘Vrouwe Catelyn Stark heeft mij bevolen ser Jaime bij zijn broer in Koningslanding af te leveren.’
De geit wierp haar een ongeinteresseerde blik toe. ‘Leg haar het fwijgen op.’
‘Luister toch,’ pleitte Brienne, terwijl Rorg de touwen doorsneed waarmee ze aan Jaime vastgebonden was. ‘In naam van de Koning in het Noorden, de koning die u dient, alstublieft, luister…’
Rorg trok haar van het paard en begon haar te schoppen. ‘Zorg dat je haar botten niet breekt,’ riep Urswijck hem toe. ‘Die teef met de paardenkop is haar gewicht in saffieren waard.’
De Dorner Timeon en een smerig riekende Ibbenees trokken Jaime uit het zadel en duwden hem ruw naar het kookvuur. Hij had met gemak een van hun zwaardgevesten kunnen grijpen, terwijl ze met hem solden, maar ze waren met te veel, en hij was nog steeds geketend. Hij had er wel een of twee kunnen neerslaan, maar uiteindelijk zou dat zijn dood worden. Jaime was nog niet bereid om nu al te sterven, en zeker niet voor iemand als Brienne van Tarth.
‘Dit if een befte dag,’ sprak Vargo Hoat. Om zijn nek hing een keten van munten in alle vormen en maten, gegoten en geslagen, en met de afbeeldingen van koningen, tovenaars, goden en demonen en allerlei fabeldieren erop.
‘O feker,’ zei Vargo Hoat. ‘De helft van al het goud van de Rotf van Cafterling if voor mij. Maar eerft moet ik hem nog een boodfchap fturen.’ Hij zei iets in zijn glibberige geitentaaltje.
Urswijck gaf hem een duw tegen zijn rug en een zot in een groen en roze geruit pak schopte zijn benen onder hem uit. Toen hij op de grond smakte, greep een van de boogschutters de keten tussen Jaimes polsen en rukte zijn armen recht voor zijn lichaam. De dikke Dothraki legde zijn mes weg en trok een reusachtige kromme
Zilveren zonlicht flitste over de snede van de
Arya
