spelen.
Toch gingen haar nekharen die nacht recht overeind staan. Ze had geslapen, maar werd wakker van de storm. De wind trok de deken zo van haar af en blies hem fladderend de struiken in. Toen ze erachteraan liep hoorde ze stemmen.
Bij de sintels van hun kampvuur zag ze Tom, Liem en Groenebaard met een piepklein vrouwtje praten, een voet kleiner dan Arya en ouder dan ouwe Nans, helemaal krom en gerimpeld en leunend op een knoestige zwarte stok. Haar witte haar was zo lang dat het bijna tot op de grond viel. Bij elke windvlaag kwam het in een fijne wolk om haar hoofd te staan. Haar huid was nog witter, de kleur van melk, en Arya had de indruk dat haar ogen rood waren, al kon ze het vanuit het struikgewas niet goed zien. ‘De oude goden roeren zich en gunnen mij geen slaap,’ hoorde ze het vrouwtje zeggen. ‘Ik droomde dat ik een schaduw met een brandend hart een gouden hertenbok zag slachten, jazeker. Ik droomde van een man zonder gezicht, wachtend op een zwaaiende, zwiepende brug. Op zijn schouder zat een verdronken kraai met wier aan zijn vlerken. Ik droomde van een brullende rivier en een vrouw die een vis was. Dood dreef ze daar, met rode tranen op haar wangen, maar toen ze haar ogen opsloeg, ach, ontwaakte ik uit mijn ontzetting. Dit alles droomde ik, en meer. Hebt ge geschenken meegebracht om mij voor mijn dromen te betalen?’
‘Dromen,’ gromde Liem Limoenmantel, ‘waar zijn dromen goed voor? Vissenvrouwen en verdronken kraaien. Ik heb vannacht ook gedroomd. Ik kuste die kroegmeid die ik nog van vroeger kende. Zul jij mij daarvoor betalen, oude vrouw?’
‘Die deerne is dood,’ siste de vrouw. ‘Slechts wormen kunnen haar nu nog kussen.’ En toen zei ze tegen Tom Zevensnaren: ‘Zingen, of je kunt vertrekken.’
Dus speelde de zanger voor haar, zo droevig en zachtjes dat Arya slechts flarden van de tekst verstond, al kwam het wijsje haar min of meer bekend voor.
De volgende morgen was de kleine witte vrouw nergens te bekennen. Terwijl ze hun paarden zadelden vroeg Arya aan Tom Zevensnaren of de kinderen van het woud nog op Hogenhart woonden. De zanger grinnikte. ‘Je hebt haar gezien, he?’
‘Was het een geest?’
‘Klagen geesten over hun krakende ledematen? Nee, het is maar een oude dwergenvrouw, zij het wel een rare, en met het boze oog. Maar ze weet dingen die ze eigenlijk niet zou kunnen weten, en als je gezicht haar aanstaat krijg je die soms te horen.’
‘Stond jouw gezicht haar aan?’ vroeg Arya weifelend.
De zanger lachte. ‘Mijn stemgeluid in elk geval wel. Maar ze laat me telkens hetzelfde rotlied zingen. Geen slecht lied, dat niet, maar ik ken er nog meer die even goed zijn.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Waar ?et om gaat is dat we nu op het goede spoor zijn. Binnenkort krijg Je Thoros en de Bliksemheer te zien, wed ik.’
‘Als jullie hun volgelingen zijn, waarom verstoppen ze zich dan voor jullie?’
Tom Zevensnaren rolde met zijn ogen, maar Harwin gaf antwoord. ‘Ik zou het geen verstoppen noemen, jonkvrouwe, .maar het is waar, heer Beric verplaatst zich veel en maakt zelden zijn plannen bekend. Zo kan niemand hem verraden. Inmiddels moeten er honderden zijn die hem trouw gezworen hebben, misschien wel duizenden, maar we kunnen moeilijk met zijn allen achter hem aan gaan sjouwen. We zouden het platteland kaal vreten, of in een veldslag door een grotere legermacht worden afgeslacht. Onderverdeeld in kleinere benden, zoals nu, kunnen we op tien plaatsen tegelijk toeslaan en weer weg zijn voordat iemand het weet. En als een van ons gegrepen en ondervraagd wordt kunnen we niet zeggen waar heer Beric zich bevindt, wat ze ook met ons doen.’ Hij aarzelde. ‘U weet wat dat betekent, ondervraagd worden?’
Arya knikte. ‘Dat noemden ze kietelen. Polver en Raf, en al die anderen.’ Ze vertelde over het dorp bij het Godsoog waar zij en Gendry gegrepen waren, en over de vragen die de Kietelaar had gesteld: ‘Is er goud verborgen in het dorp?’ was altijd zijn eerste vraag. ‘Zilver, edelstenen? Is er eten? Waar is heer Beric? Wie van jullie dorpelingen heeft hem geholpen? Waar is hij heen? Hoeveel mannen had hij bij zich? Hoeveel ridders? Hoeveel boogschutters? Hoeveel waren er te paard? Hoe zijn ze bewapend? Hoeveel gewonden? Waar zei je dat ze naartoe waren?’ Als ze er alleen al aan dacht hoorde ze het geschreeuw weer en rook ze de stank van bloed, stront en brandend vlees. ‘Hij vroeg altijd hetzelfde,’ vertelde ze de vogelvrijen plechtig, ‘maar hij kietelde elke dag anders.’
‘Geen enkel kind zou zulke dingen moeten doormaken,’ zei Harwin toen ze uitverteld was. ‘De Berg is bij de Stenen Molen de helft van zijn mannen kwijtgeraakt, hebben we gehoord. Wie weet drijft die Kietelaar op dit ogenblik wel de Rode Vork af, terwijl de vissen aan zijn gezicht knabbelen. Zo niet, dan is dit de zoveelste misdaad waarvoor ze moeten boeten. Ik heb heer Beric horen zeggen dat deze oorlog begonnen is toen de Hand hem uitzond om de gerechtigheid des konings aan Gregor Clegane te voltrekken, en daarmee wil hij hem ook laten eindigen.’ Hij gaf haar een geruststellend schouderklopje. ‘U kunt nu het beste opstijgen, jonkvrouwe. Het is een lange dagrit naar Eikelhove, maar aan het eind ervan hebben we een dak boven ons hoofd en een warm maal in onze maag.’
Het was inderdaad een lange dagrit, maar toen de schemering viel waadden ze door een beek en stuitten op Eikelhove, met zijn stenen ringmuren en zijn grote eikenhouten donjon. De kastelein was weg om in het gevolg van zijn leenheer Vannis te vechten, en in zijn afwezigheid waren de slotpoorten gesloten en gebarricadeerd. Maar zijn vrouwe was een oude vriendin van Tom Zevensnaren, en volgens Angui waren ze eens minnaars geweest. Angui reed vaak naast haar. Hij was het dichtst bij haar in leeftijd op Gendry na, en hij vertelde haar grappige verhalen over de Marken van Dome. Maar ze trapte er niet in.
Vrouwe Smalhout heette de vogelvrij en tamelijk hartelijk welkom, al schold ze hen wel de huid vol omdat ze een meisje van haar leeftijd meesleepten door een oorlogsgebied. Haar toorn zwol nog aan toen Liem zich liet ontvallen dat Arya hooggeboren was. ‘Wie heeft dat arme kind die vodden van Bolten aangetrokken?’ wilde ze weten. ‘Dat embleem… hele volksstammen zouden haar binnen de kortste keren opknopen met die gevilde man op haar borst.’ Arya werd prompt de trap op gevoerd, in een badkuip gestopt en met gloeiend heet water overgoten. De dienstmaagden van vrouwe Smalhout schrobden haar zo hard dat het haast leek of zij haar wilden villen. Ze goten er zelfs een of ander zoet stinkzootje bij dat naar bloemen rook.
En daarna stonden ze erop dat ze meisjesspullen aantrok, bruine wollen kousen en een licht linnen hemd en daarover een lichtgroene japon waarvan het keursje van voren en achteren geborduurd was met eikels van bruin garen, met nog meer eikels langs de zoom. ‘Mijn oudtante is septa in een moederhuis in Oudstee,’ zei vrouwe Smalhout, terwijl de vrouwen de japon op Arya’s rug dichtregen. ‘Toen de oorlog begon heb ik mijn dochter daarheen gestuurd. Als ze terugkomt is ze hier ongetwijfeld uitgegroeid. Hou je van dansen, kind? Mijn Ca rellen kan prachtig dansen. Ze kan ook mooi zingen? Wat doe jij graag?’
Ze porde met een teen in de biezen. ‘Naaldwerk.’
‘Heel rustgevend, he?’
‘Nou,’ zei Arya, ‘niet zoals ik het doe.’
‘Nee? Ik vind altijd van wel. De goden schenken ons allemaal onze kleine gaven en talenten, en het is de bedoeling dat we die gebruiken, zegt mijn tante altijd. Alles wat we doen kan een gebed zijn, als we het zo goed mogelijk doen. Is dat geen heerlijke gedachte? Denk daar maar aan als je weer eens naaldwerk doet. Doe je het iedere dag?’
‘Ik deed het totdat ik Naald kwijtraakte. Mijn nieuwe is niet zo goed.’
‘In tijden als deze moeten we er allemaal het beste van zien te maken.’ Vrouwe Smalhout frutselde aan het keursje van de japon. ‘Nu zie je er als een echte jongedame uit.’
‘Ik weet niet wie je bent, kind,’ zei de vrouw, ‘en misschien is dat ook maar het beste. Een belangrijk persoon, vrees ik.’ Ze streek Arya’s kraag glad. ‘In tijden als deze kun je beter onbelangrijk zijn. Ik wou dat ik je bij me kon houden. Maar dat zou niet veilig zijn. Ik heb muren, maar de bezetting is te klein.’ Ze zuchtte.
Tegen de tijd dat Arya helemaal gewassen, gekamd en aangekleed was werd in de zaal de avondmaaltijd opgediend. Gendry wierp een blik op haar en schoot zo hard in de lach dat de wijn zijn neus uit kwam, totdat Harwin hem een draai om zijn oren gaf. Het maal was eenvoudig maar voedzaam: schaap met paddestoelen,
