ze weg en stompte hem. Gendry lachte alleen maar om haar klappen, wat haar woedend maakte. Ten slotte wist hij met een hand haar beide polsen te grijpen en begon hij haar met de andere te kietelen, dus stootte Arya een knie tussen zijn benen en rukte zich los. Ze zaten allebei onder het vuil en een mouw van haar stomme eikeljurk was losgescheurd. ‘Wedden dat ik er nu niet meer zo leuk uitzie!’ riep ze.
Toen ze in de zaal terugkwamen was Tom aan het zingen.
Toen Harwin een blik op hen had geworpen schaterde hij het uit en Angui glimlachte een van zijn domme sproetenlachjes en zei: ‘Weten we zeker dat dit een hooggeboren jonkvrouwe is?’ Maar Liem Limoenmantel gaf Gendry een oorvijg. ‘Wil je vechten? Doe dat dan met mij! Het is een meisje, en maar half zo oud als jij. Blijf met je poten van haar af, heb je dat goed gehoord?’
‘Ik ben begonnen,’ zei Arya. ‘Gendry praatte alleen maar.’
‘Laat die jongen maar met rust, Liem,’ zei Harwin. ‘Arya zal heus wel begonnen zijn. Ze was in Winterfel al niet veel anders.’
Tom knipoogde haar toe, terwijl hij zong:
‘Ik heb geen japonnen van lover,’ zei vrouwe Smalhout met een vertederd lachje, ‘maar Carellen heeft nog wel een paar geschikte jurken thuisgelaten. Kom kind, dan gaan we naar boven om te kijken wat we kunnen vinden.’
Het was nog erger dan de eerste keer. Vrouwe Smalhout stond erop dat Arya nog een bad nam, en daarna sneed ze haar haren bij en kamde ze. De japon die ze haar nu aantrok had een lila-achtige tint en was met pietepeuterige pareltjes versierd. Het enige goede eraan was dat hij zo teer was dat niemand van haar kon verwachten dat ze daarin zou rijden. Dus de volgende ochtend bij het ontbijt gaf vrouwe Smalhout Arya een paar hozen, een riem en een tuniek, en een bruin wambuis van hertenleer, bezet met ijzeren noppen.
‘Die zijn van mijn zoon geweest. Hij is gestorven toen hij zeven was.’
‘Dat spijt me, vrouwe.’ Arya had plotseling met haar te doen, en ze schaamde zich ‘Het spijt me ook dat ik die eikeltjesjurk gescheurd heb. Die was mooi.’
‘Ja kind, en jij ook. Hou je goed.’
Daenerys
Midden op de Pronkende Plaza stond een rode bakstenen fontein waarvan het water naar zwavel rook, en in die fontein een monsterlijke harpij van gedreven brons. Twintig voet hoog was ze. Ze had een vrouwenhoofd met verguld haar, ivoren ogen en puntige ivoren tanden. Uit haar zware borsten spoot gelig water. Maar in plaats van armen had ze de vleugels van een vleermuis of een draak, haar benen waren die van een adelaar en van achteren had ze de gekrulde gifstaart van een schorpioen.
Toch had het symbool van het Oude Rijk hier de eeuwen doorstaan, al hing er uit de klauwen van dit monster een zware keten met aan beide einden een geopende handboei.
‘Zeg tegen die hoer uit Westeros dat ze haar ogen neerslaat,’ klaagde de slavenhandelaar Kraznys mo Nakloz tegen het slavenmeisje dat het woord voor hem deed. ‘Ik handel in vlees, niet in metaal. Dat bronzen beeld is niet te koop. Laat haar naar de soldaten kijken. Zelfs de fletse purpereren ogen van een zonsondergangswilde kunnen toch wel zien hoe schitterend mijn schepsels zijn?’
Kraznys sprak Hoog Valyrisch met het zware, gewrongen keelaccent van Ghis, en doorspekt met slavenhandelaarsjargon. Al begreep Dany hem best, ze glimlachte en keek het slavinnetje onschuldig aan, alsof ze zich afvroeg wat hij gezegd kon hebben.
‘De goede meester Kraznys vraagt, zijn ze niet schitterend?’ Voor iemand die nooit in Westeros was geweest sprak het meisje de Gewone Spreektaal uitstekend. Ze was niet ouder dan tien en had het ronde, platte gezicht, de schemerdonkere huid en de gouden ogen van Naath. Haar volk werd
‘Misschien voldoen ze aan mijn behoeften,’ antwoordde Dany. Op suggestie van ser Jorah zou ze in Astapor alleen Dothraki en de Gewone Spreektaal gebruiken.
‘Ze bevallen de vrouw uit Westeros wel, maar ze prijst ze niet om de prijs laag te houden,’ zei de vertaalster tegen haar meester. ‘Ze wil weten hoe ze opgeleid zijn.’
Het hoofd van Kraznys mo Nakloz ging op en neer. Hij rook alsof hij in aardbeien had gebaad en zijn rood- zwarte puntsik glom van de olie.
Maar als de Onbezoedelden last van de hitte hadden lieten ze dat niet merken.
