en zelfs in haar slaapkamer, zonder zich ooit te hoeven afvragen wat ze misschien hebben opgevangen.
In Yunkai en Mereen maakt men jongens meestal tot eunuchen door hun de testikels af te snijden maar de penis te laten zitten. Zo’n schepsel is onvruchtbaar, maar vaak nog wel tot een erectie in staat. Daar kunnen alleen maar moeilijkheden van komen. Wij verwijderen ook de penis en laten niets zitten. De Onbezoedelden zijn de zuiverste schepselen ter wereld.’ Hij wierp Dany en Arstan weer zo’n brede witte lach toe. ‘Naar ik hoor zijn er in de Zeven Koninkrijken mannen die plechtige kuisheidsgeloften afleggen en geen kinderen verwekken, maar slechts voor hun plicht leven. Is dat niet zo?’
‘Inderdaad,’ zei Arstan toen de vraag werd overgebracht. ‘Er zijn veel van dergelijke orden. De maesters van de Citadel, de septons en septa’s die de Zeven dienen, de zwijgende zusters van de doden, de Koningsgarde en de Nachtwacht…’
‘Arme stakkers,’ gromde de slavenhandelaar na de vertaling. ‘Voor zo’n leven zijn mannen niet geschapen. Hun dagen zijn een martelende verleiding, dat ziet zelfs een dwaas, en ongetwijfeld geven velen aan hun lagere instincten toe. Niet aldus onze Onbezoedelden. Zij zijn met hun zwaard gehuwd op een wijze waarvan uw gezworen broeders slechts kunnen dromen. Geen vrouw kan hen ooit verleiden, noch enige man.’
Het meisje bracht de strekking van zijn woorden iets beleefder over. ‘Een man kan voor andere dingen zwichten dan de verlokkingen van het vlees,’ wierp Arstan Witbaard tegen toen ze klaar was.
‘Een man, ja, maar een Onbezoedelde niet. Plunderen interesseert hen niet meer dan verkrachten. Ze bezitten niets dan hun wapens. We staan hen zelfs niet toe een naam te hebben.’
‘Geen naam?’ Dany keek de kleine tolk fronsend aan. ‘Is dat echt wat de goede meester gezegd heeft? Hebben ze geen naam?’
‘Zo is het, uwe genade.’
Kraznys bleef voor een Ghiscari staan die een langere, gezondere broer van hem had kunnen zijn en streek met zijn zweep over een kleine bronzen schijf op de zwaardriem aan diens voeten. ‘Daar is zijn naam. Vraag aan de hoer uit Westeros of ze Ghiscari-hierogliefen kan lezen.’ Toen Dany moest toegeven dat ze dat niet kon, wendde de slavenhandelaar zich tot de Onbezoedelde. ‘Wat is je naam?’ wilde hij weten.
‘Deze hier heet Rode Vlo, edelachtbare.’
Het meisje herhaalde hun woorden in de Gewone Spreektaal.
‘En hoe luidde hij gisteren?’
‘Zwarte Rat, edelachtbare.’
‘De dag daarvoor?’
‘Bruine Vlo, edelachtbare.’
‘Daarvoor?’
‘Dat weet deze hier niet meer, edelachtbare. Misschien Blauwe Pad. Of Blauwe Worm.’
‘Zeg haar dat al hun namen zo zijn,’ beval Kraznys het meisje. ‘Dat herinnert hen eraan dat ze op zich genomen ongedierte zijn. De naamschijven worden na een gedane taak in een lege ton gegooid en er elke ochtend naar willekeur uit gehaald.’
‘Nog meer waanzin,’ zei Arstan toen hij dat hoorde. ‘Wie kan er nu iedere dag een nieuwe naam onthouden?’
‘Wie dat niet kan wordt tijdens de opleiding geschorst, samen met degenen die geen dag lang met volle bepakking kunnen hardlopen, in het holst van de nacht een berg beklimmen, over een bed van hete kolen lopen of een zuigeling doden.’
Toen hij dat zei moest Dany haar mond vertrokken hebben.
‘Om zijn piekhelm te verwerven dient een Onbezoedelde met een zilvermark naar de slavenmarkt te gaan, een krijsende pasgeborene te zoeken en die voor de ogen van de moeder te doden. Zo zijn we er zeker van dat er geen enkele zwakheid meer in hen schuilt.’
Ze kreeg een wee gevoel.
Toen dat voor hem was vertaald schoot Kraznys mo Nakloz hard in de lach. ‘Wat een weekhartige, jankende halve gare is dit. Zeg tegen de hoer uit Westeros dat de mark voor de eigenaar van het kind is, niet voor de moeder. Het is de Onbezoedelden verboden te stelen.’ Hij tikte met zijn zweep tegen zijn been. ‘Zeg haar dat slechts weinigen deze proef niet doorstaan. De honden zijn veel moeilijker, dat moet gezegd worden. Op de dag dat hij gesneden wordt geven we elke jongen een hondenwelp. Aan het eind van het eerste jaar moet hij die wurgen. Wie dat niet kan wordt gedood en aan de overlevende honden gevoerd. Wij hebben vastgesteld dat dat een goede, indringende les is.’
Terwijl hij dat aanhoorde tikte Arstan Witbaard met het uiteinde van zijn staf op de bakstenen, traag en gestaag. Dany zag hoe hij zijn gezicht afwendde, alsof hij de aanblik van Kraznys niet meer verdragen kon.
‘De goede meester zegt dat deze eunuchen niet zwichten voor de verlokkingen van geld of vlees,’ zei Dany tegen het meisje, ‘maar als een van mijn vijanden hun de vrijheid belooft als ze bereid zijn mij te verraden…’
‘Dan doden ze hem onmiddellijk en brengen haar zijn hoofd, zeg dat maar tegen haar,’ antwoordde de slavenhandelaar. ‘Misschien dat andere slaven stelen en zilver oppotten in de hoop zich vrij te kopen, maar een Onbezoedelde zou zijn vrijheid niet eens van deze kleine merrie cadeau willen hebben. Ze leven uitsluitend voor hun plicht. Het zijn soldaten, en dat is alles.’
‘En soldaten heb ik nodig,’ gaf Dany toe.
‘Zeg dat ze er dan goed aan heeft gedaan naar Astapor te komen. Vraag haar hoe groot het leger is dat ze wil kopen.’
‘Hoeveel Onbezoedelden hebt u te koop?’
‘Er zijn er op dit ogenblik achtduizend volledig opgeleid en beschikbaar. Laat haar weten dat we ze slechts per eenheid verkopen. Per duizend, of per centurie. Vroeger verkochten we ze ook wel per tien stuks als huiswachten, maar dat bleek niet te werken. Tien is te weinig. Dan vermengen ze zich met andere slaven en zelfs vrijen, en vergeten ze wie en’ wat ze zijn.’ Kraznys wachtte tot dat in de Gewone Spreektaal was overgebracht en hernam toen: ‘Die bedelkoningin moet begrijpen dat zulke wonderen niet goedkoop zijn. In Yunkai en Mereen zijn slavenstrijders te koop voor minder dan de prijs van hun zwaard, maar Onbezoedelden zijn de beste voetknechten ter wereld en elk van hen vertegenwoordigt vele jaren van oefening. Vertel haar dat ze op Valyrisch staal lijken dat steeds opnieuw dubbelgeslagen en jarenlang met een hamer bewerkt wordt, totdat het sterker en veerkrachtiger is dan enig ander metaal op aarde.’
‘Ik weet wat Valyrisch staal is,’ zei Dany. ‘Vraag aan de goede meester of de Onbezoedelden hun eigen officieren hebben.’
‘U moet zelf aanvoerders over hen aanstellen. Wij leren ze gehoorzamen, niet denken. Als ze hersens wil, laat ze dan schriftgeleerden kopen.’
‘En hun uitrusting?’
‘Zwaard, schild, speer, sandalen en een gewatteerde tuniek zijn inbegrepen,’ zei Kraznys. ‘En de piekhelmen natuurlijk ook. Verder dragen ze iedere wapenrusting die u wilt, maar die moet u dan zelf verstrekken.’
Dany kon verder geen vragen bedenken. Ze keek naar Arstan. ‘U bent allang op deze wereld, Witbaard. U hebt ze gezien, wat vindt u ervan?’
‘Ik zeg nee, uwe genade,’ antwoordde de oude man onmiddellijk.
‘Waarom?’ vroeg ze. ‘Spreek vrijuit.’ Dany meende wel te weten wat hij zou zeggen, maar ze wilde dat het slavinnetje het hoorde, zodat Kraznys mo Nakloz het later ook te horen kreeg.
‘Mijn koningin,’ zei Arstan, ‘in de Zeven Koninkrijken zijn al duizenden jaren geen slaven meer. Zowel de oude goden als de nieuwe beschouwen de slavernij als een gruwel. Als u aan het hoofd van een slavenleger in Westeros aan land gaat zullen vele goede mannen zich uitsluitend om die reden tegen u verzetten. U zult uw zaak en de eer van uw geslacht grote schade berokkenen.’
‘Toch heb ik een leger nodig,’ zei Dany. ‘De knaap Joffry zal me de IJzeren Troon niet geven als ik daar beleefd om vraag.’
‘Op de dag dat u uw banieren verheft zal half Westeros achter u staan,’ beloofde Witbaard. ‘De herinnering aan uw broer Rhaegar wordt daar nog altijd gekoesterd.’
‘En aan mijn vader?’ zei Dany.
