‘Inderdaad,’ beaamde ze, maar ze zei er verder niets over. ‘Die hele winter bleef de moerasbewoner op het eiland, maar toen de lente aanbrak vernam hij de roepstem van de wijde wereld en wist dat de tijd daar was om te vertrekken. Zijn huidenbootje lag nog waar hij het had achtergelaten, dus nam hij afscheid en peddelde weer naar de kust. Hij roeide en roeide, en ten slotte zag hij in de verte aan het meer de torens van een kasteel oprijzen. Toen hij de oever naderde werden de torens nog hoger en ten slotte besefte hij dat dit het grootste kasteel ter wereld moest zijn.’

‘Harrenhal!’ wist Bran meteen. ‘Dat was Harrenhal!’

Mira glimlachte. ‘O ja? Onder aan de muren zag hij veelkleurige tenten, glanzende banieren die wapperden in de wind, en ridders in malien en staal op geharnaste paarden. Hij rook geroosterd vlees en hoorde gelach en trompetgeschal van herauten. Een groot toernooi stond op het punt te beginnen en uit het hele land waren kampioenen gekomen om deel te nemen aan de strijd. De koning zelf was er ook, met zijn zoon, de Drakenprins. De Witte Zwaarden waren gekomen om een nieuwe broeder in hun gelederen te verwelkomen. De Stormheer was aanwezig, en ook de Rozenheer. De grote leeuw van de rots had een geschil met de koning en was weggebleven, maar veel van zijn baandermannen en ridders woonden het toernooi wel bij. De moerasman had nog nooit zoveel pracht en praal gezien en wist dat hij dat misschien ook nooit meer zou zien. Een deel van hem wilde niets liever dan erbij horen.’

Bran kende dat gevoel maar al te goed. Als jongetje had hij maar een droom gehad: ridder worden. Maar dat was voordat hij viel, voordat hij zijn benen was kwijtgeraakt.

‘Bij de aanvang van het toernooi heerste de dochter van het grote kasteel als koningin van liefde en schoonheid. Vijf kampioenen hadden gezworen haar kroon te verdedigen: haar vier broeders van Harrenhal en haar beroemde oom, een witte ridder van de Koningsgarde.’

‘Was het een schone maagd?’

‘Jawel,’ zei Mira, terwijl ze over een steen sprong, ‘maar anderen waren nog mooier. Een van hen was de vrouw van de Drakenprins, die een aantal hofdames had meegebracht. De ridders smeekten hen allemaal om een gunstbewijs dat ze om hun lans konden knopen.’

‘Dit wordt toch hopelijk geen liefdesgeschiedenis?’ vroeg Bran wantrouwig. ‘Daar houdt Hodor niet zo van.’

‘Hodor,’ zei Hodor inschikkelijk.

‘Hij houdt van verhalen waarin de ridders met monsters vechten.’

‘Soms zijn de ridders de monsters, Bran. De kleine moerasbewoner liep juist over het veld, genietend van de milde lentedag, en zonder iemand te na te komen, toen hij door drie schildknapen werd lastig gevallen. Ze waren geen van allen ouder dan vijftien, maar toch waren ze alle drie groter dan hij. Dit was hun wereld, zoals zij het zagen, en hij had het recht niet om daar te zijn. Ze gristen hem zijn speer uit handen, smeten hem op de grond en maakten hem voor kikkervreter uit.’

‘Waren het Walders?’ Dit klonk als iets wat Kleine Walder Frey had kunnen doen.

‘Geen van hen noemde zijn naam, maar hij prentte zich hun gezichten goed in om zich later op hen te kunnen wreken. Telkens als hij wilde opstaan smeten ze hem weer omver, en toen hij op de grond in elkaar dook schopten ze hem. Maar toen hoorden ze gegrom. “Dat is mijn vaders leenman die jullie daar schoppen,” huilde de wolvin.’

‘Een wolvin op vier poten, of op twee?’

‘Twee,’ zei Mira. ‘De wolvin haalde met een toernooizwaard naar de schildknapen uit en joeg ze alle kanten op. De moerasbewoner was gebutst en bebloed, dus nam ze hem mee naar haar legerstee om zijn wonden te reinigen en met linnen te verbinden. Daar ontmoette hij de broeders uit haar wolvenpak: de wilde wolf die hun aanvoerder was, de zwijgzame wolf aan diens zij, en de welp die de jongste van de vier was.

Die avond zou er in Harrenhal feest worden gevierd ter ere van de opening van het toernooi, en de wolvin stond erop dat de knaap dat zou bijwonen. Hij was van hoge komaf en had evenveel recht op een plaats op de bank als wie ook. Het was niet gemakkelijk de wolvenmaagd iets te weigeren, dus liet hij zich door de welp een kostuum bezorgen dat passend was voor een koninklijk feest en begaf zich naar het grote kasteel.

Onder Harrens dak at en dronk hij samen met de wolven en ook met velen van hun gezworenen, lieden uit de Terplanden en elanden, beren en meermannen. De Drakenprins zong zo’n treurig lied dat de wolvenmaagd ervan moest snikken, maar toen haar broer de welp haar plaagde omdat ze huilde, goot ze wijn over zijn hoofd. Een zwarte broeder nam het woord en vroeg de ridders om bij de Nachtwacht te gaan. De Stormheer dronk de ridder der Schedels en Kussen in een wijnbeker-oorlog onder tafel. De moeras bewoner zag hoe een maagd met lachende purperen ogen met een wit zwaard, een rode slang en de heer der Griffioenen danste, en ten slotte met de zwijgzame wolf… maar slechts nadat de wilde wolf met haar had gesproken namens een broer die te verlegen was om zijn bank te verlaten.

Temidden van al die vrolijkheid ontwaarde de kleine moeras bewoner de drie schildknapen die hem hadden aangevallen. De een had een ridder met een mestvork als heer, de tweede een ridder met een stekelvarken, en de laatste bediende een ridder met twee torens op zijn rok, een wapenteken dat alle moerasbewoners maar al te goed kennen.’

‘De Freys,’ zei Bran. ‘De Freys van de Oversteek.’

‘Ook toen al,’ beaamde ze. ‘De wolvenmaagd zag hen ook ‘en wees hen aan voor haar broers. “Ik zou je een paard kunnen bezorgen, en wat uitrustingsstukken die misschien passen,” bood de welp aan. De kleine moerasman bedankte hem, maar antwoordde niet. Zijn hart was verscheurd. Moerasbewoners zijn kleiner dan de meeste anderen, maar niet minder trots. De knaap was geen ridder, evenmin als wie ook van zijn volk. Wij zitten vaker in een boot dan te paard, en onze handen zijn voor roeiriemen geschapen, niet voor lansen. Hoe graag hij zich ook wilde wreken, hij vreesde dat hij slechts de lachlust zou wekken en zijn volk te schande zou maken. De zwijgzame wolf had de moerasbewoner die nacht een plaats in zijn tent aangeboden, maar voor hij ging slapen knielde hij op de oever van het meer, tuurde over het water in de richting van het Gezichteneiland en sprak een gebed uit tot de oude goden van het noorden en de Nek…’

‘Heb je dit verhaal nooit van je vader gehoord?’ vroeg Jojen.

‘Ouwe Nans was degene die de verhalen vertelde. Mira, ga door, je kunt hier toch niet stoppen.’

Hodor dacht er vast hetzelfde over. ‘Hodor,’ zei hij, en toen: ‘Hodor, hodor, hodor.’

‘Goed,’ zei Mira, ‘als je de rest ook wilt horen…’

‘Ja. Vertel nou.’

‘Er zou vijf dagen lang een steekspel gehouden worden,’ zei ze. ‘Er was ook een grote melee met zeven verschillende partijen, en boogschieten, bijlwerpen, een paardenrace en een zangerswedstrijd…’

‘Laat dat maar zitten.’ Inzijn mandje op Hodors rug wiebelde Bran ongeduldig heen en weer. ‘Vertel over het steekspel.’

‘Zoals mijn prins beveelt. De dochter van het kasteel was de koningin van liefde en schoonheid, verdedigd door vier broers en een oom, l)1aar alle vier de zoons van Harrenhal dolven al de eerste dag het onderspit. Hun overwinnaars heersten kortstondig als kampioenen totdat zij op hun beurt ook werden overwonnen. Het toeval wilde dat aan het slot van de eerste dag de ridder met het stekelvarken zich een plaats temidden der kampioenen verwierf, en op de ochtend van de tweede dag zegevierden ook de ridder met de mestvork en de ridder van de twee torens. Maar laat in de middag van die tweede dag, toen de schaduwen lengden, trad er een onbekende ridder in het krijt.’

Bran knikte wijs. Op toernooien verschenen vaak onbekende ridders met een helm die hun gezicht verhulde en een schild dat of blank was, of een onbekend blazoen droeg. Soms waren het beroemde kampioenen in vermomming. De Drakenridder had eens een toernooi gewonnen als Ridder der Tranen om zijn eigen zuster tot koningin van liefde en schoonheid te kunnen uitroepen, in plaats van de minnares van de koning. En Barristan de Boude had zich tweemaal in de wapenrusting van een onbekende ridder gehuld, de eerste keer toen hij pas tien jaar was. ‘Het was de kleine moerasbewoner, wed ik.’

‘Dat wist niemand,’ zei Mira, ‘maar de onbekende ridder was klein van stuk en zijn wapenrusting was een slecht zittend allegaartje. Het blazoen op zijn schild was een hartboom van de oude goden, een witte weirboom met een lachend rood gezicht.’

‘Misschien kwam hij van het Gezichteneiland,’ zei Bran. ‘Was hij groen?’ Inde verhalen van ouwe Nans hadden de beschermers een donkergroene huid en bladeren in plaats van haar. Soms hadden ze ook een gewei, maar Bran zou niet weten hoe de onbekende ridder een helm had kunnen dragen als hij een gewei had gehad. ‘Ik wed dat hij door de oude goden gestuurd was.’

Добавить отзыв
ВСЕ ОТЗЫВЫ О КНИГЕ В ИЗБРАННОЕ

0

Вы можете отметить интересные вам фрагменты текста, которые будут доступны по уникальной ссылке в адресной строке браузера.

Отметить Добавить цитату