Godverblind en moe rolde Davos zich op in het stro en gaf zich aan de slaap over.
Drie dagen daarna — nu ja, Havermout was drie keer geweest en Lamprei twee — hoorde Davos stemmen buiten zijn cel. Hij ging meteen zitten, zijn rug tegen de stenen muur, en hoorde de geluiden van een worsteling. Dit was nieuw, een verandering in zijn onveranderlijke wereld. Het lawaai kwam van links, waar de trap naar het daglicht was. Hij hoorde een mannenstem smeken en roepen.
‘…waanzin!’ zei de man, terwijl hij in zicht kwam, meegesleurd door twee wachters met vurige harten op de borst. Havermout liep voor hem uit, rammelend met een sleutelbos, en ser Axel Florens liep achter hem. ‘Axel,’ zei de gevangene wanhopig, ‘stop hiermee, als je me liefhebt! Dit kun je niet doen, ik ben geen verrader.’ Het was een oudere man, rijzig en slank, met zilvergrijs haar, een puntbaardje en een lang, elegant gezicht dat vertrokken was van angst. ‘Waar is Selyse, waar is de koningin? Ik wil haar spreken. Dat de Anderen jullie allemaal halen!
De wachters negeerden zijn kreten. ‘Hier?’ vroeg Havermout voor de cel. Davos stond op. Even overwoog hij, hen voorbij te stormen als de deur werd geopend, maar dat was waanzin. Ze waren met te veel, de wachters hadden zwaarden en Havermout was sterk als een paard.
Ser Axel knikte kort tegen de cipier. ‘Laat de verraders maar van elkaars gezelschap genieten.’
‘Ik ben geen verrader!’ krijste de gevangene, terwijl Havermout de deur ontsloot. Al was hij eenvoudig gekleed in een wambuis van grijze wol en zwarte hozen, zijn spraak verried zijn hoge geboorte.
Havermout zwaaide de traliedeur wijd open, ser Axel knikte en de wachters smeten hun gevangene halsoverkop naar binnen. De man struikelde en zou gevallen zijn als Davos hem niet had opgevangen. Hij rukte zich meteen los en wankelde terug naar de deur, maar die werd recht in zijn bleke, verwende gezicht dichtgesmeten. ‘Nee!’ riep hij. ‘Neeee.’ Alle kracht week plotseling uit zijn benen en langzaam zonk hij op de grond, terwijl hij zich aan de ijzeren tralies vastklampte. Ser Axel, Havermout en de wachters hadden zich al omgedraaid om weg te gaan. ‘Dit kun je niet doen,’ riep de gevangene tegen hun verdwijnende ruggen. ‘
Op dat moment herkende Davos hem. ‘U bent Alester Florens.’
De man keek om. ‘Wie…?’
‘Ser Davos Zeewaard.’
Heer Alester knipperde met zijn ogen. ‘Zeewaard… de Uienridder. U hebt geprobeerd Melisandre te vermoorden.’
Davos ontkende het niet. ‘In Stormeinde droeg u een roodgouden harnas waarvan het borstkuras met bloemen van lapis lazuli ingelegd was.’ Hij stak een hand uit om de ander overeind te helpen.
Heer Alester veegde het smerige stro van zijn kleren. ‘Ik… mijn verontschuldigingen voor mijn verschijning, ser. Mijn kledingkisten zijn verloren gegaan toen de Lannisters ons kamp onder de voet liepen. Ik ben ontkomen met slechts de malien aan mijn lijf en de ringen aan mijn vingers.’
‘Ongetwijfeld huppelt er in Koningslanding nu een koksmaat of een paardenknecht rond met mijn opengewerkte fluwelen wambuis en mijn met juwelen bezette mantel,’ vervolgde heer Alester zonder iets te merken. ‘Maar elke oorlog kent zijn verschrikkingen, zoals iedereen weet. U hebt ongetwijfeld ook verliezen geleden.’
‘Mijn schip,’ zei Davos. ‘Al mijn mannen. Vier van mijn zoons.’
‘Mogen de… moge de Heer des Lichts hen door de duisternis naar een betere wereld leiden,’ zei de ander.
‘Mijn eigen zoon is veilig in Lichtwater,’ hernam heer Alester, ‘maar ik heb op de
Ser Imry Florens was de man geweest die hen blindelings en voluit roeiend de Zwartewaterstroom op had geleid zonder acht te slaan op de stenen torentjes bij de riviermond. Davos zou hem niet licht vergeten. ‘Mijn zoon Maric was de roeiermeester van uw neef.’ Hij dacht aan zijn laatste aanblik van de
‘De
‘Dwaasheid, dat is dwaasheid.’ Heer Alester ging weer op de grond zitten, alsof dat kleine beetje staan al te vermoeiend voor hem was geweest. ‘Stannis Baratheon zal nooit op de Ijzeren Troon zitten. Is het verraad om de waarheid te spreken? Een bittere waarheid, maar daarom nog niet minder waar. Zijn vloot is verdwenen, op de Lyseni na, en Salladhor Saan zal bij de eerste aanblik van een Lannister-zeil op de vlucht slaan. De meeste heren die Stannis hebben gesteund zijn naar Joffry overgelopen of omgekomen…’
‘Zelfs de heren van de zee-engte? De heren die eedplichtig zijn aan Drakensteen?’
Heer Alester wuifde zwakjes met zijn hand. ‘Heer Celtigar is gevangengenomen en heeft de knie gebogen. Monfoort Velaryion is met zijn schip ten onder gegaan, Brandglas is door de rode vrouw verbrand en heer Bar Emmon is vijftien jaar, dik en zwak. Daar hebt u de heren van de zee-engte. Stannis heeft alleen nog de strijdkrachten van het huis Florens over, tegenover de voltallige krijgsmacht van Hooggaarde, Zonnespeer en de Rots van Casterling, en nu ook het merendeel van de stormheren. Onze voornaamste hoop is, te proberen er nog iets van te maken door vrede te sluiten. Dat is alles wat ik wilde. Goeie goden, hoe kunnen ze dat nu verraad noemen?’
Davos stond fronsend op. ‘Heer, wat hebt u gedaan?’
‘Geen verraad. Nooit verraad. Ik heb zijne genade even lief als wie ook. Mijn bloedeigen nichtje is zijn koningin en ik ben hem trouw gebleven toen verstandiger lieden op de vlucht sloegen. Ik ben zijn Hand, de Hand des Konings, hoe kan ik nu een verrader zijn. Ik wilde alleen ons leven redden, en… onze eer… ja.’ Hij likte zijn lippen. ‘Ik heb een brief geschreven. Salladhor Saan zwoer dat hij iemand wist die hem in Koningslanding bij heer Tywin kon bezorgen. Heer Tywin is een… een redelijk man, en mijn voorwaarden… de voorwaarden waren billijk… meer dan billijk.’
‘Welke voorwaarden waren dat, heer?’
‘Het is hier smerig,’ zei heer Alester ineens. ‘En die stank… wat is dat voor stank?’
‘De emmer,’ zei Davos met een gebaar. ‘Hier is geen gemak. Welke voorwaarden?’
Heer Alester staarde ontzet naar de emmer. ‘Dat heer Stannis zijn aanspraken op de Ijzeren Troon zou opgeven en alles zou terugnemen wat hij over Joffry’s bastaardij had beweerd, op voorwaarde dat hij weer in de koningsvrede zou worden opgenomen en als heer van Drakensteen en Stormeinde zou worden erkend. Ik beloofde plechtig dat ik hetzelfde zou doen als ik Lichtwaterburg en ons grondgebied zou terugkrijgen. Ik dacht… dat heer Tywin mijn voorstel wel zinnig zou vinden. Hij moet nog steeds met de Starks afrekenen, en ook met de ijzermannen. Ik bood aan de overeenkomst te bezegelen met een huwelijk tussen Shirine en Joffry’s broer Tommen.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘De voorwaarden… we zullen nooit betere krijgen. Dat moet u toch zelfs inzien?’
‘Ja,’ zei Davos. ‘Zelfs ik zie dat in.’ Tenzij Stannis een zoon zou verwekken zou een dergelijk huwelijk inhouden dat Drakensteen en Stormeinde op een dag naar Tommen zouden gaan, wat ongetwijfeld naar heer Tywins zin zou zijn. Ondertussen zouden de Lannisters Shirine als gijzelaar hebben om te voorkomen dat Stannis nog meer opstanden zou ontketenen. ‘En wat vond zijne genade ervan toen u hem die voorwaarden voorlegde?’
‘Hij is altijd bij de rode vrouwen… hij is niet helemaal bij zinnen, vrees ik… Dat gepraat over een stenen draak… waanzin, zeg ik, pure waanzin. Hebben we dan niets geleerd van Aerion Lichtvlam, van de negen wijzen, van de alchemisten? Hebben we niets geleerd van Zomerhal? Van die drakendromen is nooit iets goeds gekomen, dat heb ik met zoveel woorden tegen Axel gezegd. Mijn manier was beter. Veiliger. En Stannis had me zijn zegel
