had gezien, was geneigd het met haar eens te zijn.
‘Ongelooflijk,’ zei Spreker-tot-Dieren. ‘Ik durfde het bijna niet te geloven. Jullie hebben je werelden meegenomen.’
‘Poppenspelers stellen geen vertrouwen in ruimteschepen,’ zei Louis afwezig. Even streek er een kille gedachte langs hem heen: hij had dit kunnen missen, de poppenspeler had iemand anders in zijn plaats kunnen kiezen. Hij had kunnen sterven zonder de rozet van de poppenspelerswerelden te zien …
‘Maar hoe?’
‘Ik had al uitgelegd,’ zei Nessus, ‘dat onze beschaving stervende was aan zijn eigen surplus warmte. Totale omzetting van energie had ons verlost van alle afvalprodukten van de beschaving, alleen van dit niet. We hadden geen keus: onze wereld moest verder van zijn zon vandaan worden gebracht.’
Was dat niet gevaarlijk?’
‘Heel gevaarlijk. Dat jaar waren er veel krankzinnigen, daarom is het ook beroemd geworden in onze geschiedenis. Maar we hadden een reactieloze, inertieloze aandrijving gekocht van de Buitenstaanders. Jullie mogen raden hoeveel ze ervoor vroegen. We betalen ze nog steeds af. We hadden twee landbouwwerelden verplaatst, we hadden ook geexperimenteerd met andere, onbruikbare werelden van ons stelsel, dat laatste met behulp van de aandrijving van de Buitenstaanders.
Hoe dan ook, we hebben onze wereld verplaatst.
Duizenden jaren later waren er een biljoen poppenspelers. Er was natuurlijk nu weinig zonlicht en daarom moesten we overdag onze steden verlichten, wat resulteerde in meer warmte. Onze zon begon vreemd te doen en we kwamen tot de conclusie dat een zon eerder een risicofactor was dan iets waar je wat aan had. We verplaatsten onze wereld naar een positie op een tiende lichtjaar van de zon en gebruikten deze alleen nog maar als anker. We hadden de landbouwwerelden nodig en het zou gevaarlijk zijn geweest om onze wereld zo maar op goed geluk door de ruimte te laten dwalen. Anders zouden we helemaal geen zon nodig hebben gehad.’
‘Zo,’ zei Louis. Daarom heeft dus niemand ooit de wereld van de poppenspelers gevonden.’
‘Dat was gedeeltelijk de reden.’
‘We hebben elke gele dwerg in de bekende ruimte onderzocht en een stel daarbuiten ook nog. Wacht eens even, Nessus. Iemand zou toch de landbouwplaneten hebben gevonden? En nog wel in een Kemplerer rozet.’
‘Louis, ze waren aan het zoeken bij de verkeerde zonnen.’
‘Wat? Jij komt duidelijk van een gele dwerg.’
‘We zijn geevolueerd onder een gele dwerg die wel wat lijkt op Procyon. Misschien weet je dat over vijfhonderdduizend jaar Procyon uit zal dijen tot het een rode reus wordt.’
‘Finagle’s zware hand! Is jullie zon een rode reus geworden?’
‘Ja. Kort nadat we klaar waren met het verplaatsen van onze wereld begon onze zon aan zijn expansie. Jouw voorouders waren toen nog bezig elkaar de hersens in te slaan met antilopebotten. Toen jullie je begonnen af te vragen waar onze wereld was, zochten jullie de verkeerde omloopbanen om de verkeerde zonnen af. We hadden geschikte werelden uit naburige planetenstelsels gehaald en beschikten toen over vier landbouwwerelden die we in een Kemplerer rozet hadden geplaatst. We moesten ze allemaal tegelijk verplaatsen toen onze zon begon te expanderen, en ze moesten ook worden voorzien van extra ultraviolet om de verschuiving naar rood te compenseren. Je zult nu wel begrijpen dat toen het ogenblik aanbrak om dit melkwegstelsel te verlaten, nu tweehonderd jaar geleden, we daar goed op waren voorbereid. Wij hadden een ruime ervaring in het verplaatsen van werelden.’ De rozet van werelden was al een poosje steeds groter geworden. Nu gloeide de wereld van de poppenspelers onder hun voeten, gleed omhoog, verder omhoog, om hen te omvatten. Verspreide sterren in de zwarte zeeen waren groter geworden en bleken nu honderden kleine eilandjes. De continenten brandden als zonnevuur.
Lang geleden had Louis Wu aan de rand van de peilloze leegte van Kijknouwes gestaan. Op die wereld eindigt de Lange Val Rivier in de grootste waterval binnen de bekende ruimte. Louis Wu had het water met zijn ogen gevolgd tot ze niet meer door de nevel in de leegte heen konden dringen. Het lege wit van de afgrond scheen zijn geest te hebben beroerd en Louis Wu had, half gehypnotiseerd, gezworen om eeuwig te blijven leven. Hoe kon hij anders alles zien wat er te zien was?
Nu bevestigde hij nog eens die beslissing. En de wereld van de poppenspelers schoot naar hem omhoog.
‘Ik ben diep onder de indruk,’ zei Spreker-tot-Dieren. Zijn naakte, roze staart zwiepte geagiteerd heen en weer, al verrieden zijn wollige gezicht en diepe stem geen emotie. ‘Jullie gebrek aan moed heeft je onze verachting waardig gemaakt, Nessus, maar onze minachting heeft ons verblind. Jullie zijn werkelijk gevaarlijk. Als je bang genoeg voor ons was geweest dan zou je een eind hebben gemaakt aan ons ras. Jullie macht is ontzettend groot; we hadden jullie niet tegen kunnen houden.’
‘Een Kzin kan toch zeker niet bang zijn voor een herbivoor?’ Nessus’ woorden hadden niet spottend geklonken, maar Spreker reageerde woedend. ‘Welk intelligent wezen zou niet bang zijn voor zoveel macht?’
‘Je brengt me in ongerustheid. Vrees is de broeder van haat. Je zou verwachten dat een Kzin aanvalt wat hij vreest.’
Het gesprek begon wat gespannen te worden. Met de Grote Gok miljoenen kilometers achter hen en de bekende ruimte honderden lichtjaren ver waren ze allemaal volledig overgeleverd aan de poppenspelers, en als die reden kregen om bang voor ze te zijn — Ander onderwerp, snel! Louis deed zijn mond open —
‘Hee,’ zei Teela. ‘Jullie hebben het steeds maar over Kemplerer rozetten. Wat is een Kemplerer rozet?’
En Spreker en Nessus begonnen tegelijk antwoord te geven, terwijl Louis zich afvroeg waarom hij Teela ooit oppervlakkig had gevonden.
Kerstlint
‘Je hebt me er mooi in laten tuinen,’ zei Louis Wu. ‘Nu weet ik waar ik de wereld van de poppenspelers kan vinden. Heel mooi, Nessus. Je hebt je aan je belofte gehouden.’
‘Ik had je wel gezegd dat je het eerder verbazingwekkend dan erg nuttig zou vinden.’
‘Een goede grap,’ zei de Kzin. ‘Je gevoel voor humor verbaast me, Nessus.’
Onder hen: een klein, aalvormig eiland, omgeven door een zwarte zee. Het eiland schoot omhoog als een vuurhagedis en Louis dacht dat hij lange slanke gebouwen kon zien. Het was wel duidelijk dat buitenaardse wezens niet konden worden toegelaten op het vasteland.
‘Wij maken geen grappen,’ zei Nessus. ‘Mijn ras heeft geen gevoel voor humor.’
‘Vreemd. Ik zou zo denken dat humor een aspect van intelligentie was.
‘Nee. Humor heeft te maken met een onderbroken verdedigingsmechanisme.’
‘Maar toch —’
‘Spreker, geen intelligent wezen onderbreekt ooit een verdedigingsmechanisme.’
Toen het schip lager kwam viel het licht in zijn samenstellende delen uiteen: zonpanelen langs de straten, ramen in gebouwen, lichtbronnen in parkachtige gebieden. Op het laatste ogenblik zag Louis heel even gebouwen, smal en dun als het lemmet van een rapier, kilometers hoog. Toen flitste de stad omhoog om ze te verzwelgen en ze waren geland.
Geland in een parklandschap vol kleurige buitenaardse planten. Even bleven ze zitten.Toen verscheen een blauw licht, dat ze volgden door een park dat te recht toe recht aan, te symmetrisch was, tot ze bij een koepel kwamen die gloeide als een enorme halfbegraven parel. Daar deelde het blauwe licht zich in tweeen. ‘Ik moet jullie hier verlaten,’ zei Nessus. En Louis zag dat de pop penspeler doodsbang was.
‘Ik ga een confrontatie aan met zij-die-leiden.’ Hij sprak zacht en dringend. ‘Spreker, geef me snel antwoord. Als ik niet terugkom, ga je dan naar me op zoek om me te vermoorden voor de belediging die ik je in Krushenko’s Restaurant heb aangedaan?’
‘Bestaat er dan gevaar dat je niet terugkomt?’
‘In zekere mate. Zij-die-leiden vinden wat ik ze zeggen moet misschien onprettig. Ik vraag het je nog eens: zou je naar mij op zoek gaan?’
‘Hier, op een mij vreemde wereld, te midden van wezens met een zo ontzagwekkende macht en zo weinig vertrouwen in de vreedzame bedoelingen van een Kzin?’ Een keer zwiepte de staart van de Kzin nadrukkelijk heen