en weer. ‘Nee. Maar ik zou ook niet doorgaan met de expeditie.’
‘Dat is voldoende.’ Nessus draafde weg, klikklakkend met zijn hoefjes in driekwartsmaat, achter het gidslicht aan. Hij beefde zichtbaar.
Waar is hij nu bang voor?’ zei Teela klaaglijk. ‘Hij heeft alles gedaan wat hij van ze moest doen. Waarom zouden ze dan boos op hem zijn?’
‘Ik denk dat hij iets van plan is,’ zei Louis. ‘Iets stiekems. Maar wat?’
Het blauwe licht zweefde verder. Ze liepen het achterna, een kleurig glanzende halve bol in …
Nu was de bol verdwenen. Twee mensen en een Kzin half zaten, half lagen op drie vliegbanken en keken een tamme jungle van kleurrijke vreemde planten in, waardoorheen een poppenspeler op ze toe kwam lopen. Een poppenspeler die ze niet kenden. Of de bol zelf was van binnen onzichtbaar of jungle-met-poppenspeler was een projectie.
De lucht rook naar een massa poppenbazen. Het ruimteschip had er al naar geroken. Met een biljoen poppenbazen bij elkaar zou de hele planeet er wel tot in alle eeuwigheid naar ruiken.
De onbekende poppenspeler werkte zich door een laatste sluier van neerhangende rode planten heen en bleef toen staan, vlak voor waar ze de rand van de halve bol vermoedden. De manen van het wezen waren zilverkleurig, terwijl die van Nessus bruin waren, en keurig gekapt en tot gecompliceerde krulletjes in elkaar gedraaid; maar zijn stem was de vibrerende alt van Nessus.
‘Ik moet u mijn excuses aanbieden dat ik niet hier ben om u te begroeten. U mag mij aanspreken als Chiron.’
Een projectie dus. Louis en Teela mompelden beleefd iets. Spre-ker-tot-Dieren ontblootte zijn tanden.
Diegene die u Nessus noemt weet alles al wat u nu zult horen. Zijn aanwezigheid was elders vereist. Hij sprak echter over uw reacties toen u vernam van onze technische vaardigheden.’
Louis keek even lelijk. De poppenspeler vervolgde: ‘Dit is wellicht fortuinlijk. U begrijpt dat ongetwijfeld beter als u hoort hoe wij reageerden op een nog ambitieuzer stuk technisch vernuft.’
De helft van de koepel werd zwart.
Vervelend genoeg was het juist de helft tegenover de geprojecteerde poppenspeler. Louis vond een schakelaar waarmee hij zijn bank kon laten draaien, maar hij bedacht dat je twee los van elkaar draaiende hoofden met onafhankelijk van elkaar werkende ogen nodig gehad zou hebben om de twee helften tegelijkertijd in het oog te houden. Op de donker gemaakte helft was een met sterren bezaaide ruimte te zien die de achtergrond was voor een kleine, schitterende schijf.
Een schijf met een ring eromheen. Wat ze zagen was een vergroting van de holo in Louis Wu’s zak.
De lichtbron was klein en schitterde felwit; bijna zoals je Sol zag vanuit de omgeving van Jupiter. De ring had een ontzaglijke diameter, groot genoeg om de helft van de donkere kant van de koepel te bestrijken, maar hij was wel smal: niet veel breder dan de as van de lichtbron lang was. De kant die naar de camera was gewend was zwart en, waar hij door het licht liep, scherp afgetekend. De andere kant was een lichtblauw lint door de ruimte. Louis raakte dan misschien wel gewend aan wonderen, hij was nog niet zo blase dat hij idioot klinkende gissingen ging doen. In plaats daarvan zei hij: ‘Het ziet eruit als een ster met een ring eromheen. Wat is het?’
Chirons antwoord kwam niet als een verrassing.
‘Het is een ster met een ring eromheen,’ zei de poppenspeler. ‘Een ring van een vaste materie. Een niet natuurlijk iets.’
Teela klapte in haar handen en begon te giechelen. Na een paar tellen wist ze het gegrinnik te smoren en heel plechtig te kijken,
maar haar ogen schitterden. Louis begreep het helemaal. Hij voelde even iets van hetzelfde plezier. De zon met ring was zijn/ haar eigen stuk speelgoed: iets nieuws in een al te geciviliseerd heelal.
‘U weet nu,’ zei Chiron, ‘dat we de afgelopen tweehonderdvier jaren, naar uw Aardse telling, langs de as van het melkwegstelsel naar het noorden zijn getrokken. In Kzin-jaren —’
‘Tweehonderdzeventien.’
‘Ja. Al die tijd hebben wij natuurlijk steeds de ruimte voor ons in het oog gehouden om te zien of er gevaar dreigde, of we op iets onverwachts dreigden te stuiten. We wisten al dat ster Ec1752 een ring had, een ring die bestond uit een ongebruikelijk dichte, smalle band van donkere materie. We gingen er vanuit dat de ring bestond uit stof of rots, al was hij verrassend regelmatig van vorm.
Negentien dagen geleden ongeveer kwam onze vloot van werelden op een punt waarop de ring de ster zelf verduisterde. We zagen toen dat de ring scherp begrensd was. Nader onderzoek toonde aan dat de ring niet bestaat uit gas of stof, zelfs niet uit asteroidale rots, maar uit een strook vaste materie met een zeer hoge spankracht. We waren natuurlijk doodsbenauwd.’
Waaruit hebt u die spankracht kunnen afleiden?’ vroeg Spreker. ‘Spectro-analyse en frequentieverschuivingen gaven ons een relatief verschil in snelheden. De ring draait duidelijk om zijn zon heen met een snelheid van twaalfhonderddertig kilometer per seconde, wat snel genoeg is om de zuiging van de zwaartekracht van de zon te weerstaan en bovendien te zorgen voor een middelpuntzoekende versnelling van 9,94 meter per seconde. Bedenk eens hoe groot de spankracht van dit bouwsel moet zijn geweest om ervoor te zorgen dat het niet desintegreerde onder zo’n kracht!’
‘Zwaartekracht,’ zei Louis.
‘Blijkbaar.’
‘Zwaartekracht. Een tikje minder dan op Aarde. Er woont daar iemand, aan de binnenkant van die ring. Hoei,’ zei Louis, want nu begon het pas goed tot hem door te dringen, en de haartjes langs zijn ruggegraat gingen recht overeind staan. Hij hoorde het zwiepende geluid waarmee de staart van de Kzin heen en weer sloeg. Het was niet de eerste keer dat de mens op wezens was gestuit die machtiger waren dan hij. Tot op heden had de mens geluk gehad…
Opeens stond hij op en liep naar de wand van de koepel. Dat ging niet. De ring en de ster weken, tot hij een glad oppervlak beroerde. Maar hij zag wel iets dat hij daarvoor niet had gezien. De ring was geblokt. Langs de blauwe rug waren er op regelmatige afstanden regelmatig gevormde rechthoeken.
‘Kunt u ons een beter beeld geven?’
‘We kunnen het groter maken,’ zei de alt. De K9 ster schoot naar voren en dook toen vlammend naar rechts, het beeld uit, zodat Louis neerkeek op het door de zon verlichte binnenste van de ring. Het beeld was vaag, maar hij kon gokken: die lichtere, witte stukken konden wel eens wolkenvelden zijn, de donkerblauwe stukken zouden land kunnen zijn en die lichterblauwe zee.
Maar de stukken waar geen zonlicht was, waren heel goed te zien. De ring scheen uit rechthoeken te bestaan: een lange streep gloeiend lichtblauw, dan een kortere streep diep marineblauw, weer gevolgd door een lange streep lichtblauw. Streep-punt-streep.
‘Die schaduwen worden door iets veroorzaakt,’ zei hij. ‘Iets dat in een baan tussen zon en ring draait?’
‘Inderdaad, ja. Twintig rechthoekige voorwerpen in een Kemplerer rozet, veel dichter bij de zon. We weten niet waarvoor ze dienen.’
‘Dat is niet zo vreemd. Het is te lang geleden dat jullie een zon hebben gehad. Die ronddraaiende rechthoeken moeten zorgen voor een scheiding tussen dag en nacht. Anders zou het altijd midden op de dag zijn op de ring.’
‘U zult nu wel begrijpen waarom we uw hulp hebben ingeroepen. Uw inzichten, anders dan de onze dank zij uw andere achtergrond, moesten wel waardevol zijn.’
‘Uh huh. Hoe groot is de ring? Hebt u hem diepgaand bestudeerd? Hebt u robotverkenners gestuurd?’
‘We hebben de ring zo goed mogelijk bestudeerd, zonder snelheid te verminderen en zonder op een andere manier de aandacht te trekken. Natuurlijk hebben we geen gebruik gemaakt van robot-verkenners. Die zouden op afstand moeten worden bestuurd door hypergolven en anderen, de bewoners van de Ring bijvoorbeeld, zouden kunnen nagaan dat ze van ons afkomstig waren.’
‘Een hypergolf-signaal is niet te traceren. Theoretisch onmogelijk.’
Misschien hebben diegenen die de ring hebben gebouwd wel andere theorieen ontwikkeld.’
‘Mmm.’
‘Maar we hebben de ring wel met andere instrumenten bestudeerd,’ ging Chiron verder en terwijl hij dat zei, veranderde het panorama op de wand van de koepel in iets met alleen zwart en wit en grijstinten. Contouren verschoven en trilden. ‘We hebben foto’s en holo’s genomen in alle elektromagnetische frequenties. Als dat u interesseert —’