‘Laten we wachten,’ stelde Teela voor. ‘Misschien komen we wel niets tegen waarmee we moeten vechten.’
Akkoord,’ zei Louis. Hij voelde er niets voor om onder leiding van een Kzin te staan.
‘Goed dan. Maar de wapens moeten we meenemen.’
Ze begonnen de cyclettes vol te laden.
Niet alleen de wapens moesten mee; er waren ook andere dingen. Kampeeruitrusting, apparaten om voedsel te testen en te reconstrueren, flesjes met extra voedselingredienten, lichtgewicht luchtfilters.
Er waren ook communicatieschijven, bedoeld voor om de pols van een mens of een Kzin, of de nek van een poppenspeler. Ze waren vrij groot, en zaten niet erg lekker.
‘Waarom die dingen?’ vroeg Louis. Want de poppenspeler had ze al laten zien hoe het intercomsysteem dat in de vliegcyclettes was gemonteerd, werkte.
‘Ze waren oorspronkelijk bedoeld om contact op te nemen met de autopiloot van de Leugenaar, zodat we het schip konden oproepen als dat nodig was.’
Waar hebben we ze dan nu nog voor nodig?’
‘Om dingen voor ons te vertalen, Louis. Als we intelligente wezens tegenkomen, en dat is heel waarschijnlijk, dan hebben we de autopiloot nodig om wat ze zeggen voor ons te vertalen.’
‘O.’
Ze waren klaar. Er lag nog steeds apparatuur onder de romp van de Leugenaar, maar dat konden ze niet gebruiken: vrijeval uitrustingsstukken die ze alleen in de ruimte gebruikten, de drukpakken, en wat reserveonderdelen voor machines die door het afweermechanisme van de Ringwereld waren verdampt.
Louis was bekaf. Hij klom op zijn vliegcyclette en keek om zich heen of hij iets was vergeten. Hij zag Teela recht omhoog kijken, en zelfs door de nevel van uitputting voor zijn ogen zag hij nog de uitdrukking van hartgrondige afschuw op haar gezicht.
‘D’r is geen gerechtigheid meer,’ vloekte ze. ‘Het is nog steeds midden op de dag!’
‘Geen paniek. Ik …’
‘Louis! We zijn al meer dan zes uur aan het werk, dat weet ik zo zeker als wat! Hoe kan het dan nog steeds midden op de dag zijn?’
‘Maak je daar maar geen zorgen over. De zon gaat hier niet onder, weet je nog wel?’
‘Gaat niet onder?’ Haar hysterie was even vlug weer over als ze was begonnen. ‘O. Ja, natuurlijk gaat hij niet onder.’
‘We zullen eraan moeten wennen. Kijk nog eens naar boven: is dat niet de rand van een schaduwvlak, daar, tegen de zon aan.’ Iets had inderdaad een hap genomen uit de ronde schijf van de zon. Het licht werd zwakker terwijl ze stonden te kijken.
‘We moesten maar vertrekken,’ zei Spreker. ‘Als de duisternis invalt moeten we in de lucht zitten.’
De boog der hemelen
Vier vliegcyclettes stegen in een ruitformatie door het zwakker wordende licht van de dag omhoog. De naakte ringvloer viel onder hen weg.
Nessus had ze laten zien hoe ze gebruik moesten maken van de koppelcircuits. Nu waren de andere drie cyclettes geprogrammeerd om de handelingen te imiteren die Louis met de zijne verrichtte. Louis bestuurde ze alle vier tegelijk. In een contourstoel, net een massagestoel zonder de massageapparatuur, stuurde hij zijn cyclette met pedalen en knuppel.
Vier transparante miniatuurhoofden hingen als hallucinaties boven zijn dashboard. Een mooie sirene met ravenzwart haar, een woeste quasi tijger met ogen die maar al te oplettend waren, en twee gekuitziende eenhoofdige pythons. De intercom werkte volmaakt, het resultaat was vergelijkbaar met delirium tremens.
Toen de vliegcyclettes boven de zwarte lavahelling uit stegen, keek Louis naar de gelaatsuitdrukking van de anderen.
Teela reageerde als eerste. Haar ogen gleden van links naar rechts, en omhoog, en troffen daar grenzeloosheid aan waar ze tot dan steeds grenzen hadden gezien. Ze werden groot en rond, die ogen, en Teela’s gezicht lichtte op alsof de zon door een grijze wolkenmassa brak. ‘O, Louis!’
‘Wat een buitengewoon grote berg,’ zei Spreker.
Nessus zei niets. Zijn hoofden gingen omhoog en omlaag en draaiden nerveus rond.
De duisternis viel snel. Een zwarte schaduw schoot plotseling over de reusachtige berg, en was seconden daarna verdwenen. De zon was alleen nog maar een gouden randje, aangevreten door het duister. En iets nam vorm aan in de donker wordende hemel.
Een enorme boog.
De contouren ervan tekenden zich snel scherper af. Terwijl het land en de hemel donkerder werden, kwam de ware glorie van de Ringwereld tevoorschijn tegen de nacht.
De Ringwereld boog om zichzelf heen in strepen van lichtblauw, doorspikkeld met witte wolken, in smallere strepen bijna-zwart. Aan de onderkant was de boog heel breed, meer naar boven werd hij snel smaller, en bij het hoogste punt was hij niet meer dan een gebroken lijn van gloeiend wit en blauw. Op het hoogste punt zelf werd de boog doorsneden door de elders onzichtbare ringschaduwvlakken.
De vliegcyclettes schoten snel, maar zonder geruis, omhoog. De sonische capsule was een buitengewoon doeltreffende isolatie. Louis hoorde het geluid van de wind erbuiten niet. En daarom was hij des te meer ontsteld toen zijn prive-ruimtebel opeens galmde van een georkestreerde gil in muziek.
Het klonk of er een stoomcaroussel-met-orgel was ontploft.
Het geluid was pijnlijk luid. Louis sloeg zijn handen voor zijn oren. Halfverdoofd besefte hij niet onmiddellijk wat er aan de hand was. Toen haalde hij de intercomschakelaar over, en Nessus’ hoofden verdwenen als een geest bij het aanbreken van de dag. Het gegil (een kerkkoor dat levend verbrandde?) werd veel zwakker, maar hij kon het nog zachtjes uit de tweede hand verder horen jammeren via de intercoms van Spreker en Teela.
‘Waarom deed hij dat nou?’ riep Teela verbaasd.
‘Doodsbang. Het duurt even voor hij hieraan is gewend.’
‘Gewend aan wat?’
‘Ik neem het commando over,’ zei de zware stem van Spreker-tot-Dieren. ‘De herbivoor is niet in staat beslissingen te nemen. ik verklaar deze tocht tot een militaire onderneming, en neem het bevel erover op mij.’
Een ogenblik dacht Louis na over het enige alternatief: zelf claimen wat de Kzin nu claimde. Maar wie wilde er nou met een Kzin gaan vechten? Hoe dan ook, de Kzin zou waarschijnlijk een betere leider zijn.
De vliegcyclettes waren nu achthonderd meter hoog. Hemel en land waren voor het grootste deel zwart, maar op het zwarte land lagen zwartere schaduwen die het landschap geen kleur gaven, maar wel vorm; en de hemel was bespikkeld met sterren en werd volkomen beheerst door die ego verpletterende boog.
Vreemd genoeg zat Louis opeens aan de Divina Commedia van Dante te denken. Dantes universum was een complexe creatie geweest, en de zielen van mensen en engelen had hij een exact uitg.nwogen plaats gegeven, radertjes binnen die enorme structuur.
De Ringwereld was op een heel opvallende manier een artefact, iets dat was gemaakt. Dat kon je niet vergeten, geen ogenblik, want het belangrijkste argument, gigantisch, blauwgeblokt, steeg boven je uit, van voorbij de rand van de oneindigheid.
Geen wonder dat Nessus het niet had kunnen verwerken. Hij was te bang — en te realistisch. Misschien zag hij de schoonheid ervan — misschien ook niet. In ieder geval zag hij wel dat ze vastzaten op iets met een groter oppervlak dan alle werelden van het voormalige handelsrijk van de poppenspelers bijeen.
‘Ik geloof dat ik de randmuren kan zien,’ zei Spreker.
Louis maakte met moeite zijn blik los van de boog in de hemel. Hij keek naar ‘bakboord’ en ‘stuurboord’, en het hart zonk hem in de schoenen.
Aan de linkerkant (ze keken in de richting van het spoor dat door de landing van de Leugenaar was veroorzaakt, dus links was bakboord) was de rand van de muur een net zichtbare streep, blauwzwart op blauwzwart. Louis had er geen idee van hoe hoog hij was. Van de onderkant was geen spoor te bekennen. Alleen