Groene en bruine tinten losten zich op tot velden en bos en de zilveren draad van een riviertje. Het was een sappig, wild land dat ze onder zich zagen, het soort land dat vlaklanders van het platteland verwachten op een koloniewereld. Een tragische misvatting.
‘Probeer ons in een dal neer te zetten,’ zei Louis. ‘Ik wil haar graag uit het gezicht van de horizon krijgen.’
‘Goed. Ik denk dat het het beste is als jij en Nessus de autopiloot uitzetten en zelf landen, na mij. Ik zal Teela wel voor mijn rekening nemen.’
De ruit van cyclettes viel uiteen en kwam weer samen. Spreker gleed naar bakboord en draaiwaarts, naar het riviertje toe dat Louis al eerder had gezien. De anderen gingen achter hem aan. Ze zakten nog steeds toen ze de rivier overstaken. Spreker vloog naar draaiwaarts om de loop ervan te kunnen volgen. Hij kroop nu vrijwel door de lucht, net boven de boomtoppen. Hij zocht naar een stuk oever dat niet schuilging achter bomen.
‘I)e planten lijken erg op die van de Aarde,’ zei Louis. Nessus en Spreker maakten instemmende geluiden.
Ze draaiden mee met een bocht in de rivier.
De inheemsen bevonden zich middenin een breed stuk van de rivier. Ze waren bezig met een visnet. Toen de rij cyclettes in zicht kwam keken de inheemsen op. Een lang ogenblik was alles wat ze deden het net loslaten, terwijl ze met hun mond open omhoog staarden.
Louis, Spreker en Nessus reageerden allemaal op dezelfde manier. Ze schoten rechtstandig naar boven. De inheemsen werden stippen, de stroom werd weer een kronkelende zilveren draad. Het malse, wilde bos vervaagde tot nuances groen en bruin.
‘Schakel jullie autopiloot in,’ beval Spreker, op onmiskenbare commandotoon. ‘Ik zal ons ergens anders aan de grond zetten.’ Hij moest de toon die hij nu aansloeg geleerd hebben — enkel en alleen om tegen mensen te gebruiken. De taken van een ambassadeur, zei Louis peinzend tegen zichzelf, waren wel veelomvattend. Teela had zo te zien van het hele voorval niets gemerkt.
‘Nou?’ zei Louis.
‘Het waren mensen,’ zei Nessus.
‘Ja, he? Ik dacht dat het misschien een hallucinatie van mij kon zijn. Hoe komen mensen nou hier?’
Maar die vraag probeerde niemand te beantwoorden.
Vuist-van-God
Ze waren geland in een woest stuk land, omringd door heuvels. De namaak horizon werd gemaskeerd door de heuvels, de gloed van de Boog was in het daglicht onzichtbaar: het had een toneeltje op elke door mensen bewoonde planeet kunnen zijn. Het gras was eigenlijk geen gras, maar het was groen, en het lag als een tapijt over dingen die onder gras hadden moeten schuilgaan. Er was grond, en rotsen en struiken met groene bladeren, en de takken hadden bijna de goede vorm.
De flora, Louis had het al gezegd, leek akelig veel op die van de Aarde. Er waren struiken waar je struiken zou verwachten, lege plekken waar je lege plekken zou verwachten. Volgens instrumenten in de cyclettes waren de planten zelfs op moleculair niveau Aards.
Er was een plant waar je een mooie hegomheining van zou kunnen maken. Hij zag eruit als hout; maar hij groeide in een hoek van vijfenveertig graden omhoog, tot er een kroon bladeren kwam, dan ging hij weer in dezelfde hoek naar beneden, zette zich met een stel wortels in de grond vast, dan weer schuin naar boven … Louis had zo iets al eerder gezien, op Gummidgie, maar deze rij driehoeken was glanzendgroen en bastbruin, de kleuren van het leven op Aarde. Louis noemde het elleboogwortel.
Nessus liep heen en weer in het stuk bos, en verzamelde planten en insekten om ze te onderzoeken in het compacte laboratorium van zijn scooter. Hij had zijn vacuumpak aan: een transparante ballon met drie laarzen, en twee hand/mondschoenen. Niets dat op de Ringwereld leefde kon hem aanvallen zonder die barriere te doorbreken: geen roofdier, geen insekt, geen korreltje stuifmeel, geen spore, geen molecuul van een virus.
Teela Brown zat in het zadel van haar vliegcyclette, haar handen, iets te groot om werkelijk fijngebouwd te zijn, rustten licht op de bedieningsorganen. Haar mondhoeken waren iets omhoog gekruld. Ze zat in de houding waarin ze de acceleratie van de cyclette op kon vangen, ontspannen en toch alert, en de lijnen en vormen van haar lichaam waren even duidelijk te zien of ze een model was dat zat te poseren. Haar groene ogen keken door Louis Wu heen en door een barriere van lage heuvels, en zagen de oneindigheid bij de abstracte horizon van de Ringwereld.
‘Ik begrijp het niet,’ zei Spreker. ‘Wat is er nu eigenlijk met haar aan de hand? Ze slaapt niet, en toch is ze eigenaardig passief.’
‘Zelfhypnose,’ zei Louis Wu. ‘Het gaat vanzelf over.’
‘Ze is dus niet in gevaar?’
‘Niet meer. Ik was bang dat ze van haar cyclette af zou kunnen vallen, of iets idioots zou kunnen doen met haar bedieningsorganen. Op de grond is ze wel veilig.’
‘Maar waarom heeft ze zo weinig belangstelling voor ons?’ Louis probeerde het uit te leggen.
In de Asteroidengordel van Sol brachten mannen hun halve leven door met het tussen de rotsen door sturen van hun eenmansschepen. Hun positie bepalen ze aan de hand van de sterren. Uren achtereen kan een mijnwerker uit de Gordel naar de sterren kijken: de felle witte bogen zijn de door fusiemotoren aangedreven eenmansschepen, de langzaam schuivende lichten zijn asteroiden in de buurt, en de vaste punten zijn sterren en melkwegstelsels. Een man kan zijn ziel verliezen te midden van de witte sterren. Veel later beseft hij misschien pas dat zijn lichaam de noodzakelijke handelingen heeft verricht, zijn schip heeft bestuurd, terwijl zijn geest door gebieden gleed die hij zich niet meer kan herinneren. De verre blik, noemen ze het. Het is gevaarlijk. Een man z’n ziel komt niet altijd terug naar zijn lichaam.
Op het grote vlakke plateau op Kijknouwes kun je aan de rand van de leegte gaan staan en naar beneden kijken, de oneindigheid in. De berg is maar vijfenzestig kilometer hoog, maar de blik van een mens glijdt langs de bergwand en vindt oneindigheid in de ondoorzichtige nevel die de onderzijde van de berg verhult.
De nevel van de leegte is wit en egaal en uniform. Hij strekt zich in een grote massa uit van de flank van de berg tot de horizon van die wereld. De leegheid kan zijn klauwen uitslaan naar de geest van een mens en die vasthouden, zodat hij verstard en betoverd aan de rand van de eeuwigheid blijft staan, tot iemand hem wegleidt. Ze noemen het Plateautrance.
En als je dan de horizon van de Ringwereld ziet …
‘Maar het is allemaal zelfhypnose,’ zei Louis. Hij keek in de ogen van het meisje. Ze bewoog rusteloos. ‘Ik zou de hypnose waarschijnlijk wel kunnen verbreken, maar waarom zou ik het risico nemen? Laat haar maar slapen.’
‘Ik begrijp het idee “hypnose” niet,’ zei Spreker-tot-Dieren. ‘Ik weet wat het is, maar ik begrijp niet hoe het werkt.’
Louis knikte. ‘Dat verbaast me niet erg. Kzinti kunnen nooit goed worden gehypnotiseerd. Poppenspelers ook niet, trouwens,’ voegde hij eraan toe. Want Nessus was opgehouden met het verzamelen van Ringwereld- levensvormen en was stilletjes naar hen toe komen lopen.
‘We kunnen bestuderen wat we niet kunnen begrijpen,’ zei de poppenspeler. ‘We weten dat er iets in een mens is dat geen beslissingen wil nemen. Een deel van hem wil dat iemand anders zegt wat hij doen moet. De ideale persoon voor een hypnotiseur is iemand die hem volledig vertrouwt en zich goed kan concentreren. Zijn overgave aan de hypnotiseur is het begin van de hypnose.’
‘Maar wat is hypnose?’
‘Een door een bepaalde factor teweeggebrachte staat van monomanie.’
‘Maar waarom zou iemand monomanisch worden?’
Op die vraag had Nessus blijkbaar geen antwoord.
‘Omdat hij de hypnotiseur vertrouwt,’ zei Louis.
Spreker schudde zijn grote hoofd en liep weg.
‘Een dergelijk vertrouwen in elkaar is krankzinnig. Ik moet bekennen dat ik hypnose niet begrijp,’ zei Nessus. ‘Jij, Louis?’