Iets moet de wind patronen helemaal in het honderd hebben gegooid, heel lang geleden. Dat soort erosie vindt niet van vandaag op morgen plaats, zelfs niet op de Ringwereld.’
‘Precies.’
‘Louis, hoe kon een beschaving van deze grootte, van deze macht, ooit ten val komen?’
‘Ik weet het niet. We moeten beseffen dat we er zelfs geen slag. naar kunnen slaan, zeker wij niet. Zelfs de poppenspelers hebben nooit het technologische niveau van de Ringwereld geevenaard. Hoe kunnen wij dan zeggen door wat voor oorzaak ze kunnen zijn teruggeworpen tot het stenen vuistbijl niveau?’
‘We moeten meer van de bevolking te weten zien te komen,’ zei Spreker-tot-Dieren. ‘Wat we tot dusver hebben gezien, wijst erop dat ze de resten van de Leugenaar onmogelijk kunnen verplaatsen. We moeten anderen zoeken die dat wel kunnen.’
Dat was de opening waarop Louis had zitten wachten. ‘Ik heb daar een paar gedachten over — een doeltreffende manier om de inboorlingen aan te spreken, zo vaak we maar willen.’
‘Ja?’
‘Ik wil liever eerst landen voor we erover praten.’
‘Land dan maar.’
Bergen vormden een hoge, stoere keten, dwars over de route van de drie cyclettes. De toppen, en de passen ertussen glansden met een parelmoerige gloed die Louis herkende. De wind had over die toppen en er tussendoor gefloten en de rotsen weggeslepen, zodat de Ringvloer zichtbaar was geworden.
Louis liet de cyclettes zakken naar zacht glooiende heuvels. Zijn doel was de mond van een zilveren riviertje dat uit de bergen tevoorschijn kwam en in het bos verdween, een eindeloos lijkend bos, dat over de heuvels lag uitgespreid als een groene mantel.
Teela verscheen boven het dashboard. ‘Wat ben je aan het doen?’ snauwde ze.
‘Ik ga landen, want ik heb genoeg van vliegen. Maar hang niet op, ik wil graag m’n excuses aanbieden.’
Ze verbrak de verbinding.
Dat had ik kunnen verwachten,’ zei Louis in zichzelf, maar zonder veel overtuiging. In ieder geval zou ze nu meer zin hebben om te luisteren, nu ze wist dat een verontschuldiging op komst was.
‘Ik heb het idee gekregen toen ik al dat gepraat aanhoorde over “god spelen”,’ zei Louis. Helaas was Spreker de enige die luisterde. Teela was van haar cyclette geklommen, had hem een laaiende blik toegeworpen, en was weggebeend, het bos in.
Spreker knikte met zijn grote ruige oranje kop. Zijn oren maakten kleine beweginkjes, net kleine Chinese waaiers tussen nerveuze vingers.
‘We zijn redelijk veilig op deze wereld,’ zei Louis, ‘zolang we in de lucht blijven. Er is geen twijfel over mogelijk dat we onze bestemming kunnen bereiken. We zouden waarschijnlijk de randmuur wel kunnen bereiken zonder te hoeven landen, als dat nodig mocht blijken, of we zouden alleen kunnen landen waar de Ringvloer zichtbaar is. Er is geen roofdier dat het redt op dat spul. Maar we kunnen niet veel te weten komen zonder te landen. We willen van dit uit zijn krachten gegroeide stuk speelgoed af, en daartoe hebben we de hulp van de mensen van de Ringwereld nodig. Het ziet er nog steeds naar uit dat iemand de Leugenaar zeshonderdduizend kilometer lang dwars door het landschap zal moeten zeulen.’
‘Kom ter zake, Louis. Ik heb lichaamsbeweging nodig.’
‘Tegen de tijd dat we de randmuur bereiken zullen we een hoop meer van de Ringwerelders af dienen te weten dan nu.’
‘Dat valt niet te ontkennen.’
‘Waarom zouden we niet voor goden spelen?’
Spreker aarzelde. ‘Bedoel je dat werkelijk letterlijk?’
Tuurlijk. We zijn in de wieg gelegd voor de rol van Ringwereld architect. We hebben de vaardigheden en de vermogens die zij hadden niet, maar wat we wel hebben moet godachtig genoeg overkomen op de mensen die ons bezig zien. Jij mag de god zijn …’
‘Dank je.’
Teela en ik zijn acolieten. Van Nessus zou een goeie geketende demon te maken zijn.’
Sprekers nagels gleden uit zijn handen. Hij zei: ‘Maar Nessus is niet in ons gezelschap, en zo zal het ook blijven.’
‘Daar zit ’m de kneep. In …’
‘Ik ben niet bereid hierover in discussie te treden, Louis.’
‘Jammer nou. We hebben hem nodig om dat plannetje van mij te laten slagen.’
‘Dan moet je dat plannetje maar laten voor wat het is.’
Louis was nog steeds niet helemaal zeker van die nagels. Kon Spreker ze intrekken en te voorschijn laten komen, of was het een onwillekeurige uiting? In ieder geval zag hij ze nog steeds. Als ze via de intercom met elkaar hadden gesproken, dan zou Spreker nu zeker al de verbinding hebben verbroken.
En daarom had Louis met alle geweld willen landen.
‘Kijk nou es wat een schitterend slim plan het is! Jij zou een geweldige god zijn. Van een menselijk standpunt uit bezien ben je verdomd indrukwekkend — wat dat betreft zul je me gewoon moeten geloven, want het is echt zo.’
‘Waarom hebben we Nessus nodig?’
‘Voor de tasp, voor beloning en straf. Als god scheur je een twijfelaar aan stukken en repen, en eet je die op. Dat is de straf. Om iemand te belonen maak je gebruik van de tasp.’
‘Kunnen we niet zonder de tasp?’
‘Maar het is zo’n pracht manier om de gelovigen te belonen. Een schok van puur genot, recht naar de hersens. Geen bijverschijnselen. Geen kater. Ze zeggen dat een tasp beter is dan seks!’
‘Ethisch staat het me niets aan. De inheemse bevolking is maar menselijk hier, maar toch zou ik ze niet graag een verslaving aan een tasp bezorgen. Het zou genadiger zijn om ze te doden. In ieder geval werkt de tasp alleen maar tegen Kzinti, niet tegen mensen.’
‘Ik geloof dat je daarin ongelijk hebt. Ik ken Nessus. Of zijn tasp werkt op ons allebei, of hij heeft twee tasps. Ik zou hier niet zijn als hij geen manier had om mensen naar zijn hand te zetten.’
‘Je speculeert nogal wild.’
‘Zullen we hem oproepen en het vragen?’
‘Nee.’
‘Wat is er verkeerd aan om hem op te roepen?’
‘Het zou doelloos zijn.’
‘Dat was ik vergeten. Je bent niet nieuwsgierig.’ Aapjes-nieuws-gierigheid was bij de meeste bekende rassen niet erg sterk ontwikkeld.
‘Speelde je op mijn nieuwsgierigheid? Zo. Je probeerde me een bepaalde kant op te krijgen. Louis, de poppenspeler mag op eigen gelegenheid naar de randmuur. Tot dan blijft hij alleen.’
En voor Louis antwoord kon geven sprong de Kzin op en verdween in een struik elleboogwortel. Het maakte op even doeltreffende wijze een eind aan het gesprek alsof hij een intercom had afgezet.
Teela Browns wereld was om haar heen ingestort. Ze zat gierend te snikken, een hoopje ellende in een orgie van zelfmedelijden. Ze had een prachtig plekje gevonden om verdrietig te zijn.
De hoofdkleur was donkergroen. De begroeiing was weelderig en boven haar zo dik dat het licht van de zon werd gebroken en verstrooid. Maar meer naar beneden werd de plantengroei wat minder, zodat je gemakkelijk kon lopen. Het was een somber paradijs voor liefhebbers van de natuur.
Vlakke verticale rotswanden, permanent nat gehouden door een waterval, rezen op rond een diepe heldere poel. Teela bevond zich in de poel. Het vallende water overstemde het geluid van haar snikken bijna helemaal, maar de rotswanden versterkten het weer tot het wel leek of ze in een douchecabine stond te snikken, en de hele Natuur met haar mee huilde.
Ze had Louis Wu niet gezien.
Zelfs Teela Brown zou na een ongeluk dat haar tot schipbreukeling op een vreemde wereld maakte, niet ver gaan zonder haar eerstehulp-uitrusting. Het was een kleine platte doos aan haar riem, die was voorzien van een zoekcircuit. Louis had het signaal ervan gevolgd tot hij bij Teela’s kleren kwam, die in een hoopje op een vlakke plaat graniet aan de rand van de poel lagen. Donkergroen licht; het geluid van de waterval, en het galmende geluid van Teela’s snikken. Ze zat bijna onder het vallende water, op een steen of iets dergelijks, want haar armen