en schouders waren boven water. Haar hoofd was voorovergebogen, en haar donkere haar hing voorover en bedekte haar gezicht.
Het had weinig zin om te wachten tot ze naar hem toekwam. Louis trok zijn kleren uit en legde ze naast de hare. Hij fronste zijn voorhoofd toen hij merkte hoe fris de lucht was, haalde zijn schouders op en dook het water in.
Meteen besefte hij zijn vergissing.
Als hij rondzwierf door de ruimte kwam Louis meestal geen werelden van het type van de Aarde tegen. En de werelden waarop hij landde waren meestal even beschaafd als de Aarde zelf. Louis was niet stom. Als het in hem was opgekomen zich eerst eens af te vragen wat de temperatuur van het water zou zijn …
Maar dat had hij niet.
Het water was smeltwater van de sneeuwkappen van de hogere bergen. Louis probeerde te gillen van de kou, maar zijn gezicht bevond zich al onder water. Hij had verstand genoeg om niet adem te halen.
Zijn hoofd kwam weer boven water. Hij spetterde en hijgde van de kou en omdat hij buiten adem was.
Toen begon hij het lekker te vinden.
Hij wist hoe hij moest watertrappen, al had hij dat geleerd in water dat heel wat warmer was. Hij bleef boven water, trapte ritmisch met zijn benen, voelde de stromingen van de neerstortende waterval over zijn huid strijken.
Teela had hem gezien. Ze zat onder de waterval, bewoog zich niet, wachtte. Louis zwom naar haar toe.
Hij zou in haar oren moeten schreeuwen om haar iets te kunnen zeggen. Excuses en liefdevolle woorden zouden misplaatst geweest zijn. Maar hij kon haar wel aanraken.
Ze dook niet weg. Maar ze boog haar hoofd, en haar haar verborg haar weer. Haar afwijzing was bijna telepathisch intens. Louis respecteerde dat.
Hij zwom in het rond, en gebruikte spieren die behoorlijk verkrampt waren geraakt na achttien uur op een vlieg cyclette. Het water was heerlijk. Maar na verloop van tijd hield de gevoelloosheid op, en begon het wat pijn te doen en Louis kwam tot de conclusie dat hij om een longontsteking vroeg als hij nog langer door ging.
Hij raakte Teela’s arm aan en wees naar de oever. Dit keer knikte ze en volgde hem.
Ze gingen naast de poel liggen, rillend van de kou, in elkaars armen, de thermo-overalls open geritst en om hen heen als dekens. Langzaam werden hun lichamen weer wat warmer.
‘Het spijt me dat ik gelachen heb,’ zei Louis.
Ze knikte, aanvaardde het feit dat hij haar zijn excuses aanbood, zonder hem te vergeven.
‘Het was echt grappig, weet je. De poppenspelers, de lafbekken van het heelal, die het lef hebben om mensen en Kzinti te fokken alsof het twee runder rassen zijn! Ze moeten hebben geweten wat voor risico’s ze namen.’ Hij wist dat hij te veel praatte, maar hij moest het uitleggen, moest zijn gedrag rechtvaardigen. ‘En kijk nou es wat ze hebben uitgevoerd! Een meer voor rede vatbare Kzin proberen te krijgen was niet zo’n slecht idee. Ik weet iets af van de Mens-Kzin oorlogen, en ik weet dat de Kzinti vroeger behoorlijk rauwe klanten waren. Sprekers voorouders zouden Zigna-muklikklik tot de grond, tot de Ringvloer toe hebben verwoest. Spreker hield zich in.’
‘Maar mensen fokken met meer geluk dan anderen …’
Jij denkt dat ze een fout maakten door me te maken tot wat ik ben.’
‘Driggit, denk je soms dat ik je probeer te beledigen? Ik probeer te zeggen dat het een amusante gedachte is. En dat de poppenspelers het doen is nog grappiger. En dus lachte ik.’
‘Verwacht je dat ik nu meegiechel?’
‘Dat zou te ver gaan.’
‘Oke.’
Ze haatte hem niet omdat hij had gelachen. Ze wilde worden getroost, ze wilde geen wraak. Ze wilde warmte, en die was er in de overalls en in twee lichamen dicht naast elkaar.
Louis begon Teela’s rug te aaien. Ze raakte er wat minder gespannen door.
‘Ik wil de expeditie graag weer bij elkaar krijgen,’ zei hij na een paar minuten. Hij voelde haar verstijven. ‘Dat idee staat je niet aan, he?’
‘Nee.’
‘Nessus?’
‘Ik haat hem! Ik haat hem! Hij heeft mijn voorouders gefokt als — als beesten!’ Ze werd iets kalmer. ‘Maar Spreker zou hem toch uit de hemel schieten als hij probeerde terug te komen. Dus het is allemaal in orde.’
‘Als ik Spreker nu eens zover kreeg dat hij Nessus zich weer bij ons liet voegen?’
‘Hoe kun je dat dan?’
‘Als ik het nou es kon.’
‘Maar waarom?’
‘Nessus is nog steeds de eigenaar van de Grote Gok. De Grote Gok is de enige manier om de mensheid in minder dan vele eeuwen naar de Wolken van Maghellaen te krijgen. We raken de Grote Gok kwijt als we zonder Nessus de Ringwereld verlaten.’
‘Wat, wat lomp, Louis!’
‘Hoor nou es. Je zei zelf dat als de poppenbazen niet met de Kzinti hadden gedaan wat ze hebben gedaan, we nu allemaal slaven van ze zouden zijn. Da’s waar. Maar als de poppenbazen de Vruchtbaarheidsvoorschriften niet hadden veranderd, was je niet eens geboren!’
Ze lag star tegen hem aan. Haar gedachten waren in haar gezicht te zien, en haar gezicht was net als haar ogen: stijf dicht.
Hij bleef het proberen. ‘Wat de poppenspelers hebben gedaan hebben ze een hele tijd geleden gedaan. Kun je niet vergeven en vergeten?’
‘Nee!’ Ze rolde van hem vandaan, onder de warme overalls uit en het ijzige water in. Louis aarzelde, ging toen achter haar aan. Een koude, natte schok … hij kwam boven water … Teela zat weer op haar plekje onder de waterval.
En glimlachte uitnodigend. Hoe konden haar stemmingen zo snel wisselen?
Hij zwom naar haar toe.
‘Dat is een charmante manier om een man te vertellen dat ie zijn mond moet houden,’ lachte hij. Ze kon hem onmogelijk hebben verstaan. Hij kon zichzelf niet eens horen, met al dat water dat om hen heen naar beneden raasde. Maar Teela lachte terug, al even geluidloos, en stak haar armen naar hem uit.
‘Het waren toch maar stomme argumenten!’ gilde hij.
Het water was koud, koud. Teela was de enige warmte. Ze knielden neer, de armen om elkaar, gesteund door een ruwe plaat rots, vlak onder water.
Het was een verrukkelijke mengeling van warm en koud, een puur genoegen om daar samen de liefde te bedrijven. Het loste geen problemen op, maar voor problemen kon je weglopen.
Ze liepen terug naar de cyclettes, een beetje rillend in hun verwarmde cocons. Louis zei niets. Teela ook niet. Zwijgend liepen ze voort, en speelden met hun in elkaar verstrengelde vingers. ‘Goed dan,’ zei ze opeens. ‘Als je Spreker zover kunt krijgen, dan mag je Nessus terughalen.’
‘Dank je,’ zei Louis. En liet zijn verbazing duidelijk blijken. ‘Het is alleen maar voor de Grote Gok,’ zei ze. ‘En bovendien lukt ’t je toch niet.’
Er was tijd voor een maaltijd en verplichte oefeningen: opdrukken en op de plaats draven, en voor onverplichte oefeningen: boompje klimmen.
Even later kwam Spreker terug. Zijn mond was niet met bloed bespat. Bij zijn cyclette gekomen, draaide hij geen allergiepil, maar een natte baksteenvormige klomp warme lever. De machtige jager keert huiswaarts, dacht Louis, maar hij hield zijn kaken stevig op elkaar.
Het was bewolkt geweest toen ze landden. Het was nog steeds betrokken, een eenvormig loden grijs, toen ze terugkeerden. En Louis ging verder per intercom.
‘Maar het was zo lang geleden!’
‘Een kwestie van eer heeft niets te maken met tijd, Louis, al zou jij daar natuurlijk geen weet van hebben. Verder bevinden zich de resultaten van zijn bemoeiingen in onze onmiddellijke omgeving. Waarom heeft Nessus een Kzin uitgezocht als reisgezelschap?’
‘Dat heeft ie verteld.’