Louis klauterde vijf trappen op om te zien of hij iets te eten kon vinden.
Hij verwachtte uiteraard niet dat de keuken zou werkei. Hij zocht naar de banketzaal, maar vond in plaats daarvan de keuken.
Dat vormde een bevestiging van gedachten die hij al eerder had gehad. Een autocraat is geen autocraat zonder bedienden, en er waren hier heel wat bedienden geweest. De keuken was enorm groot. Er moest een half regiment meester-koks in hebben gewerkt, ieder met zijn eigen bedienden om de opgediende schotels naar de banketzaal te brengen, de vuile borden mee terug te nemen, allerlei dingetjes te doen.
Er waren bakken waarin verse vruchten hadden gezeten, en groenten, en waar nu stof en pitten en verdroogde vellen en schimmel in zaten. Er was een koelkamer waar karkassen gehangen hadden, maar die nu leeg en warm was. Er was een vrieskast, die nog steeds werkte. Op de planken lag voedsel, en een deel ervan zou nog eetbaar kunnen zijn, maar dat risico was Louis niet bereid te nemen.
Er waren geen blikken.
Uit de kranen kwam geen water.
Behalve de vrieskast was er geen machine die meer complex was dan een deurkruk. Geen temperatuurindicators, geen tijdklokken op de ovens. Niets dat het equivalent kon zijn van een gewone broodrooster. Draden hingen boven het fornuis, er zaten wat korreltjes vuil aan. Vuil? Verse kruiderij? Geen kruidenflesjes?
Louis keek een keer om zich heen voor hij wegging. Anders was de waarheid hem misschien ontgaan.
Dit vertrek was niet altijd een keuken geweest.
Wat dan? Een voorraadkamer? Een 3-D kamer? Waarschijnlijk het tweede. Een wand was volkomen glad, en in een kleur geschilderd, en de verf zag er nieuwer uit dan op de andere wanden, en er waren beschadigingen op de vloer waar waarschijnlijk stoelen en banken waren verwijderd.
Zo zo. Het was dus een ontspanningszaal geweest. Misschien was later de wandprojector kapotgegaan, en wist niemand meer hoe hij moest worden gerepareerd. Later was met de autokeuken hetzelfde gebeurd.
En daarom was de 3-D kamer omgebouwd tot een keuken-met-handbediening. Als niemand meer wist hoe je een autokeuken moest repareren, moest dat soort primitievere keukens veel zijn voorgekomen. Voedsel was met vliegwagens van de grond naar het kasteel getransporteerd.
En toen de vliegwagens het begaven, een voor een …? Louis liep het vertrek uit.
Ten slotte wist hij de banketzaal dan toch te vinden, en de enige betrouwbare voedselbron in het kasteel. Daar ontbeet hij met een blok uit de keukenschuif van zijn cyclette.
Hij kauwde net de laatste hap weg toen Spreker binnenkwam. De Kzin moest halfverhongerd zijn geweest. Hij liep meteen naar zijn cyclette, draaide drie natte donkerrode blokken en slokte ze in negen happen naar binnen. Pas toen draaide hij zich om en keek naar Louis.
Hij was niet langer spookachtig wit. Ergens tijdens de nacht had het genezende schuim dat werkje afgerond en was afgevallen. Zijn huid was glanzend roze en zag er gezond uit (als roze een gezonde huidskleur was voor een Kzin), met een paar ribbels grijs littekenweefsel, en een uitgebreid netwerk van paarse aderen.
‘Kom mee,’ gelastte de Kzin. ‘Ik heb een kaartenkamer gevonden.’
De kaartenkamer
De kaartenkamer bevond zich helemaal bovenin het kasteel, in overeenstemming met het belang van het vertrek. Louis hijgde behoorlijk van de klim. Hij had de grootste moeite gehad om Spreker bij te houden. De Kzin rende niet, maar hij liep wel harder dan een mens kon lopen.
Louis was net boven aan de laatste trap toen Spreker door een dubbele deur voor hen stapte.
Door het gat zag Louis een horizontale strook gitzwart, twintig centimeter breed, en een meter van de grond. Hij keek er voorbij, zocht naar een soortgelijke strook ertegenover, maar dan lichtblauw met donkerblauw geblokt, en die was er.
Bingo.
Louis bleef in de deuropening staan en nam de details in zich op. De miniatuur-Ringwereld was bijna even groot als het vertrek zelf, en dat was rond en had een diameter van zo om en nabij de veertig meter. Middenin de hoepel stond een rechthoekig scherm op een zware stellage, het scherm zelf van de deur afgewend, maar het was wel duidelijk dat het kon draaien.
Hoog aan de muren hingen tien draaiende bollen. Ze waren niet allemaal even groot, en ook de snelheid waarmee ze draaiden was verschillend, maar ze waren allemaal wel van de karakteristieke kleur van een wereld als de Aarde: diepblauw met warrelende witte glazuur. Onder elke bol stond een kegelvormige deelkaart. ‘Ik heb hier de nacht doorgebracht met werken,’ zei Spreker. Hij stond achter het scherm. ‘Ik moet je een heleboel dingen laten zien. Kom hier.’
Louis dook bijna onder de Ring door. Een gedachte hield hem tegen. De man met het haviksgezicht die heerste over de banketzaal zou nooit zijn gebukt, zelfs niet bij het betreden van dit hoogste heiligdom. Louis liep op de Ring af en erdoorheen, en kwam er zo achter dat het een holo-projectie was.
Hij bleef achter de Kzin staan.
Het scherm was omringd door panelen met bedieningsorganen.
Alle knoppen waren groot en massief, en van zilver, en ze waren ook allemaal gemaakt in de vorm van een dierekop. De panelen zelf waren voorzien van kronkels en allerhande ronde bogen. Mooi gemaakt, dacht Louis. Decadent?
Het scherm stond aan, maar het beeld was niet vergroot. Erin kijken had veel weg van op de Ringwereld neerzien vanuit de baan van de schaduwvlakken. Louis voelde iets van deja vu. ‘Zoeven had ik een meer gedetailleerd beeld,’ zei de Kzin. ‘Als ik me goed herinner …’ Hij beroerde een knop, en het beeld dijde zo snel uit dat Louis’ hand naar een remhendel tastte. ‘Ik wil je de randmuur laten zien. Rrrr, een beetje verder …’ Hij raakte een andere grillig gevormde knop aan, en het beeld gleed weg. Ze keken over de rand van de Ringwereld.
Ergens waren er telescopen om ze dit uitzicht te bieden. Waar? Op de schaduwvlakken gemonteerd?
Ze keken neer op anderhalfduizend kilometer hoge bergen. En het beeld werd steeds groter toen Spreker knoppen vond die nog verder gingen. Louis stond paf toen hij zag hoe abrupt de bergen, die afgezien van hun grootte een heel natuurlijke indruk maakten, werden afgekapt door de messcherpe schaduw van de ruimte.
Toen zag hij wat er over de toppen van de bergen liep.
Het was maar een serie zilveren stippen, maar hij wist wat het zou zijn. ‘Een lineaire versneller.’
‘Ja,’ zei Spreker. ‘Zonder transfercabines is dat de enige manier om Ringwereld-afstanden af te leggen. Dit moet het belangrijkste transportsysteem zijn geweest.’
‘Maar het is vijftienhonderd kilometer hoog. Liften?’
‘Ik heb overal langs de randmuur liftkokers gevonden. Daar, bijvoorbeeld.’ Nu was de zilveren draad een serie minuscule ronde lussen, ver uit elkaar, en allemaal verborgen voor mensen op de Ringwereld zelf door een bergtop. Een buis die zo dun was dat Louis hem bijna niet kon zien leidde van een van de lussen de helling van een berg af, een laag wolken in, onderaan de atmosfeer van de Ringwereld.
Spreker zei: ‘De elektromagnetische lussen zijn dikgezaaid om de liftkokers heen. Elders staan ze veel verder uit elkaar, een miljoen kilometer wel, af en toe. Ik vermoed dat ze alleen maar dienen om te starten en te stoppen en te leiden. Een wagen zou kunnen worden geaccelereerd tot vrije val, langs de rand glijden met een relatieve snelheid van 1220 kilometer per seconde, om weer tot staan gebracht te worden bij een liftschacht, door een tweede serie lussen.’
‘Het kost je wel maximaal tien dagen om te komen waar je zijn wilt. En dan tel ik de acceleratietijd niet eens mee.’
‘Dat betekent niets. Het kost jullie zestig dagen om bij Zilverogen te komen, de verst van de Aarde verwijderde menselijke wereld. Je zou vier keer zoveel tijd nodig hebben om de bekende ruimte van rand tot rand over te steken.’
Dat was waar. En de leefruimte op de Ringwereld was groter dan die van de hele bekende ruimte samen. Ze wilden ruimte hebben toen ze dit ding bouwden. ‘Heb je ook tekenen van activiteit gezien? Wordt de lineaire versneller nog steeds gebruikt?’
‘Je vraag is zinloos. Ik zal het je laten zien.’ Het beeld convergeerde, gleed opzij, werd langzaam groter. Het