Het universum werd vaag, werd toen helemaal grijs. Ze waren in de wolken. Slierten mist schoten om de bol van de sonische capsule heen. Toen waren de cyclettes er doorheen en scheen de zon op hen neer.
Aan de andere kant van een vlakke eindeloze wolkenmassa keek een gigantisch blauw oog naar Louis Wu.
Als Gods hoofd zo groot was geweest als de Maan van de Aarde, dan zou dat oog net de goeie grootte hebben gehad.
Het duurde even voor het tot Louis doordrong wat hij zag. Toen weigerde zijn geest gewoon om het te geloven. Toen probeerde het hele beeld te vervagen als een slechtverlichte holo.
Door het gezoem in zijn oren heen hoorde/voelde hij iemand gillen.
Ben ik dood? vroeg hij aan zichzelf.
En: Is dat Nessus die zo gilt? Maar dat circuit had hij verbroken. Het was Teela. Teela, die haar hele leven nog nooit ergens bang voor was geweest. Teela sloeg haar handen voor haar gezicht om te ontkomen aan die enorme, starende, blauwe blik.
Het oog lag recht voor hen, scheen hen naar zich toe te trekken. Ben ik dood? Komt de Schepper nu over mij oordelen? Welke Schepper?
Het was eindelijk zaak dat Louis Wu een besluit nam over in welke Schepper hij geloofde — als hij al in een Schepper geloofde. Het oog was blauw en wit, met een witte wenkbrauw en een donkere pupil. Wit door de wolken, blauw door de afstand. Alsof het deel uitmaakte van de hemel zelf.
‘Louis!’ gilde Teela. ‘Doe iets!’
Dit gebeurt niet, zei Louis tegen zichzelf. Zijn keel was een dichtgevroren klomp ijs. Zijn geest rende als een dier in een kooi rond in zijn hoofd. Het is een groot heelal, maar er zijn een paar dingen die werkelijk onmogelijk zijn.
‘Louis!’
Louis vond zijn stem terug. ‘Spreker. Hee, Spreker. Wat zie jij?’ Het duurde even voor de Kzin antwoord gaf. Zijn stem klonk vreemd vlak. ‘Ik zie een groot menselijk oog voor ons.’
‘Menselijk?’
‘Ja. Zien jullie het ook?’
Het woord dat Louis nooit zou hebben gebruikt, maakte nu alle verschil. Menselijk. Een menselijk oog. Als het oog een bovennatuurlijk fenomeen zou zijn, dan zou de Kzin een Kzinti-oog zien, of helemaal niets.
‘Dan is het natuurlijk,’ zei Louis tegen zichzelf. ‘Dat moet ’t zijn.’
Hoopvol keek Teela hem aan.
Maar hoe trok het hen naar zich toe?
‘O,’ zei Louis Wu. Hij duwde de stuurhendel scherp naar rechts. De cyclettes draaiden af in draaiwaartse richting.
‘Dit is niet de gebruikelijke koers,’ zei Spreker meteen. ‘Louis, breng ons op de oude koers terug. Of geef mij de besturing.’
‘Je denkt er toch niet over om door dat ding heen te gaan?’
‘Het is te groot om er omheen te vliegen.’
‘Spreker, het is niet groter dan de krater Plato. We zijn er in een uur omheen. Waarom zou je risico’s nemen?’
‘Als je bang bent moet je je cyclette maar ontkoppelen, Louis. Vlieg om het oog heen, dan zien we elkaar aan de andere kant terug. Teela, jij mag hetzelfde doen. Ik ga er doorheen.’
‘Waarom?’ Zelfs in zijn eigen oren klonk Louis’ stem scherp. ‘Denk je soms dat deze … toevallige wolkenformatie een uitdaging is aan je mannelijkheid?’
‘Mijn wat? Louis, mijn vermogen om mij voort te planten staat niet ter discussie. Mijn moed wel.’
‘Waarom?’
De cyclettes vielen door de hemel met hun gewone kruissnelheid, achttienhonderd kilometer per uur.
‘Waarom staat je moed ter discussie? Je bent me een antwoord verplicht. Je waagt onze levens aan die onderneming van je.’
‘Nee. Jullie mogen om het Oog heen.’
‘En hoe vinden we dan later jou weer?’
De Kzin dacht na. ‘Ik geef toe dat je gelijk hebt. Heb je wel eens gehoord van de Kdapt-Prediker Ketterij?’
‘Nee.’
‘in de duistere tijden na de Vierde Wapenstilstand met de Mens, stond de Krankzinnige Kdapt-Prediker aan het hoofd van een nieuwe godsdienst. Hij werd in een duel geexecuteerd door de Patriarch zelf, omdat hij een gedeeltelijke naam had, maar zijn ketterse godsdienst bestaat ondergronds tot en met de dag van vandaag voort. Kdapt-Prediker geloofde dat God de Schepper de mens naar zijn eigen beeld schiep.’
‘De mens? Maar Kdapt-Prediker was toch een Kzin?’
‘Ja. Jullie wonnen elke keer weer, Louis. Drie eeuwen en vier oorlogen lang wonnen jullie het al van ons. Kdapts discipelen hadden maskers van mensenhuid om als ze baden. Ze hoopten de Schepper net lang genoeg in verwarring te brengen om een oorlog te winnen.’
‘En toen je dat oog zo boven de horizon uit zag komen en naar ons zag kijken …’
‘Lieve help.’
‘Ik geef je in overweging dat mijn eigen theorie waarschijnlijker is dan die van jou. Een toevallige wolkenformatie! Werkelijk, Louis, dat is te dol!’
Louis’ hersens werkten weer. ‘Schrap toevallig maar door. Misschien hebben de bouwers van de Ring het Oog gemaakt voor hun eigen genoegen, of om op iets anders de aandacht te vestigen.’
‘Op wat dan?’
‘Wie zal het zeggen? Iets groots. Een amusementspark, een grote kerk. Het hoofdbureau van de Bond van Opticiens. Met de technologie die ze hadden, en de ruimte, kan het van alles zijn!’
‘Een gevangenis voor gluurders,’ zei Teela, die opeens de smaak te pakken begon te krijgen. ‘Een universiteit voor prive-detectives! Een testbeeld op een reusachtige 3-D set! Ik was even bang als jij, Spreker.’ Teela klonk weer normaal. ‘Ik dacht dat ik — Ik weet niet wat ik dacht. Maar ik doe mee. We gaan er samen doorheen.’
‘Best, Teela.’
‘Als hij met dat oog van ’m knippert, gaan we er allebei aan.’
‘Het gezonde verstand ligt altijd bij de grootste groep,’ zei Louis. ‘Ik ga Nessus oproepen.’
‘Finagle, ja! Hij moet er al doorheen zijn gevlogen, of eromheen!’ Louis lachte harder dan hij anders zou hebben gedaan. Hij was heel bang geweest. ‘Je denkt toch zeker niet dat Nessus nog steeds voor ons uit vliegt?’
‘Huh?’
‘Nessus is een poppenspeler. Hij is in een grote boog om ons heen gevlogen, zit nu achter ons, en heeft waarschijnlijk zijn cyclette gekoppeld aan die van Spreker. Zo kan Spreker hem niet te pakken krijgen, en als er gevaar op onze weg ligt, krijgen wij er het eerste mee te maken.’
‘Je hebt een opmerkelijk talent om te denken als een lafaard, Louis,’ zei Spreker.
‘Kam het maar niet af. We zijn op een wereld die we niet kennen. We hebben de ideeen nodig van een vierde die hem ook niet kent. Samen komen we misschien ergens.’
‘Goed dan, roep hem maar op, want jij en hij schijnen in je denken erg veel op elkaar te lijken. Ik ben van plan naar het Oog te vliegen, en te ontdekken wat erachter ligt. Of erin.’
Louis riep Nessus op.
Het beeld in de intercom gaf alleen maar de rug van de poppenspeler te zien. Zijn manen deinden langzaam met zijn ademhaling mee.
‘Nessus,’ riep Louis. Toen, harder: ‘Nessus!’
De poppenspeler bewoog zich even. Een driehoekig hoofd kwam vragend omhoog.
‘Ik was al bang dat ik de sirene zou moeten gebruiken.’
‘Is er een noodgeval?’ Beide hoofden kwamen omhoog, trillend, oplettend.
Louis was niet meer in staat om de gigantische blauwe starende blik voor hem te verdragen. Zijn ogen gleden steeds weer weg. ‘Een soort noodtoestand. Mijn krankzinnige expeditiegenoten staan op het punt om hun