Je hebt de uitwerking op Spreker gezien.’
Denk je dat dat me ervan zal weerhouden om jou te vermoorden?’
‘Ja, Louis.’
‘Wat,’ zei Louis langzaam en duidelijk, ‘wil je daarom verwedden?’
De poppenbaas dacht na. ‘Teela redden kan nauwelijks zo gevaarlijk zijn als jou uitdagen dat waar te maken. Ik was vergeten dat het jouw partner is.’ Hij wierp een blik op zijn dashboard. ‘Haar signaal komt niet meer door op mijn richtingzoeker. Ik kan niet zeggen waar ze is.’
‘Betekent dat dat haar cyclette is beschadigd?’
‘Ja, zeer zwaar beschadigd zelfs. De zender bevond zich naast een van de stuwstraalmotoren van haar cyclette. Misschien was het weer zo’n machine die nog werkt, net als dat ding dat onze cormmunicatieschijven uitbrandde.’
‘Um. Maar je weet wel waar ze was toen het contact werd verbroken.’
‘Tien graden draaiwaarts van bakboord. Ik weet niet hoever ze van ons vandaan was, maar dat is aan de hand van de minimale en maximale snelheid van haar cyclette wel te schatten.’
Ze vlogen tien graden draaiwaarts van bakboord verder, een schuine lijn op Sprekers handgetekende kaart. Twee uur lang waren er geen lichten gesignaleerd, en Louis begon zich af te vragen of ze niet verkeerd zaten.
Vijfduizend kilometer van de rollende storm van het Oog eindigde de lijn op Sprekers kaart bij een zeehaven. Voorbij de zeehaven was een baai ter grootte van de Atlantische Oceaan. Teela kon niet verder hebben gevlogen. De zeehaven zou hun laatste kans zijn.
Plotseling, voorbij de kam van een bedrieglijk geleidelijk oplopende helling, waren er lichten.
‘Stop,’ fluisterde Louis heftig, zonder te weten waarom hij fluisterde. Maar Spreker had er al voor gezorgd dat ze stil in de lucht hingen.
Ze zweefden stil boven de grond, en bestudeerden de lichten, en de stad waar ze deel van uitmaakten.
Stad. Overal stad. Onder hen, schimmig in het blauwe Booglicht, zagen ze huizen die eruit zagen als bijenkorven, met ronde ramen, tussen de huizen brede paden, te smal om de naam straat waard te zijn. Verderop nog meer bijenkorven, en daar voorbij hogere gebouwen, tot het in de verte alleen nog maar wolkenkrabbers en zwevende gebouwen waren.
‘Ze hadden een andere stijl van bouwen,’ fluisterde Louis. ‘De architectuur — helemaal niet zoals in Zigna- muklikklik. Verschillende stijlen …’
‘Wolkenkrabbers,’ zei Spreker. Waarom zouden ze hoog hebben gebouwd, als ze zoveel ruimte hadden op de Ringwereld?’
‘Om te bewijzen dat ze het konden. Nee, dat is stupide van me. Het zou nogal zinloos zijn als ze iets als de Ringwereld zelf konden bouwen.’
‘Misschien kwamen de hoge gebouwen later wel, toen de beschaving al op z’n retour was.’
De lichten: schitterend witte ramen rijen, een stuk of tien torens die van boven tot onder verlicht waren. Ze stonden bij elkaar in wat Louis al het Regeringscentrum had gedoopt, omdat alle zes de zwevende gebouwen daar hingen.
Nog iets: een klein stuk land een eind uit het centrum, draaiwaarts van de zwevende torens, gloeide met een zwak oranje-wit licht.
Op de tweede verdieping van een van de bijenkorfhuizen zaten ze gedrieen om Sprekers kaart.
Spreker had erop gestaan dat ze de cyclettes mee zouden nemen naar binnen. ‘Veiliger.’ Hun licht kwam van de koplampen van Sprekers eigen cyclette, weerkaatst en zachter gemaakt door een gebogen wand. Een tafel, eigenaardig gemodelleerd om te zorgen voor uithollingen die dienden tot bord en schotel, was omgevallen en tot stof gedesintegreerd toen Louis er even tegenaan was gelopen. Het stof lag twee centimeter dik op de vloer. De verf op de gebogen wand was poeder geworden en lag nu in een zachte streep hemelsblauw langs de plint.
Louis voelde de ouderdom van de stad op zijn schouders drukken.
‘Toen de tapes in de kaartenkamer werden gemaakt, was dit een van de grootste steden van de Ringwereld,’ zei Spreker. Zijn kromme klauw schoof over de kaart. ‘De stad was in eerste instantie zuiver planmatig opgezet, een halve cirkel, met de vlakke kant naar de zee toegekeerd. De Hemel moet veel later zijn gebouwd, toen de uitlopers van de stad al heel ver langs de kust reikten.’
‘Jammer dat je er geen kaart van hebt gemaakt,’ zei Louis. Want het enige dat op Sprekers kaart te zien was, was een gearceerde halve cirkel.
Spreker vouwde zijn kaart weer op. ‘Een verlaten metropool als deze moet vol geheimen zitten. We moeten op onze hoede zijn. Als een beschaving zich in dit land, onder deze omstandigheden, weer kan opwerken, dan moet dat in een oord zijn waar allerlei vingerwijzingen bestaan naar een verdwenen technologie.’
‘En verdwenen metalen dan?’ wierp Nessus tegen. ‘Een beschaving die eenmaal ten onder is gegaan, komt er niet meer bovenop, niet op de Ringwereld. Er is geen metaal waarnaar gedolven kan worden, er zijn geen fossiele brandstoffen. Gereedschap kan alleen maar van hout en been zijn.’
‘We hebben lichten gezien.’
‘Lichten zonder doelbewust patroon, ja — en dat zou kunnen wijzen op een groot aantal onafhankelijke krachtbronnen die het de een na de ander begeven,’ zei Nessus. ‘Maar misschien heb je wel gelijk. Als er hier opnieuw een zekere technische vaardigheid is ontstaan, dan moeten we contact opnemen met de mensen die die vaardigheid bezitten. Maar op onze eigen voorwaarden.’
‘Misschien weten ze al waar we zijn, aan de hand van onze intercomsignalen.’
‘Nee, Spreker. Dat gaat via een geblokkeerde straal.’
Louis, die maar met een half oor luisterde, dacht: Ze kan wel gewond zijn, ze kan ergens liggen, zonder dat ze zich kan bewegen, wachtend op ons.
En hij kon zelf niet geloven, hoe hij ook z’n best deed.
Het leek er veel op dat Teela was gestuit op een oude machine, misschien wel een technologisch zeer geavanceerd wapen, als de Ringwerelders die hadden. Het was heel goed denkbaar dat het apparaat alleen haar intercom en richter-zender buiten werking had gesteld, en haar stuwstraalmotoren intact had gelaten. Maar erg waarschijnlijk leek dat niet.
Waarom kon hij dan niet het gevoel krijgen dat er iets urgents aan de hand was? Louis Wu, koel als een computer, terwijl zijn partner oog in oog stond met onbekende gevaren.
Zijn partner … ja, maar nog iets meer, en iets anders.
Nessus opperde: ‘We moeten er vanuit gaan dat Teela’s geluk haar een ogenblik in de steek heeft gelaten. We dienen er dan vanuit te gaan dat Teela niet gewond is. Als haar cyclette het heeft begeven, dan heeft ze waarschijnlijk de dood gevonden. Als ze niet onmiddellijk de dood vond, moet ze zijn gered zodra haar geluk weer begon te werken.’
Wat! Dat is idioot. Je kunt van een psychisch vermogen toch niet verwachten dat het dat soort regels zal volgen?’
‘De logica erachter is onaantastbaar, Louis. Wat ik je duidelijk wil maken is dat Teela niet onmiddellijk hoeft te worden gered. Als ze leeft dan kan ze wachten. We kunnen hier blijven tot het licht wordt, dan gaan we op verkenning uit.’
‘Wat dan? Hoe vinden we haar?’
‘Als haar geluk haar niet in de steek heeft gelaten, is ze in veilige handen. Naar die handen gaan we op zoek. Als ze er niet zijn, weten we dat morgen, en dan moeten we hopen dat zij ons op een of andere manier waarschuwt. Dat kan ze op diverse manieren doen.’
‘Maar hoe ze ons ook waarschuwt, er komt licht bij kijken,’ kwam Spreker er tussen.
‘Hoe bedoel je dat?’
‘Het moet wel met licht gaan. Het is mogelijk dat haar koplampen het nog doen. Dan heeft ze ze waarschijnlijk aangezet. Jij zei toch dat ze intelligent was, Louis?’
‘Inderdaad.’
‘En ze geeft niets om veiligheid. Het zal haar niets kunnen schelen wat haar vindt, als wij haar maar vinden. Als haar koplampen niet meer werken dan gaat ze misschien wel met haar flitslichtlaser seinen geven naar alles wat ze ziet bewegen. Of ze steekt er iets mee in brand om ons te laten weten waar ze is.’
‘Wat jij bedoelt is dat we haar niet kunnen vinden als het licht is. En gelijk heb je.’
‘Eerst moeten we de stad overdag verkennen,’ hield Nessus vol. Als we mensen vinden is dat meegenomen.