god-zijn niet genoeg was, verhandelde ze kleine hoeveelheden elixer, als ze niet anders kon. Als ze wel anders kon …
‘Ze kon op nog een andere manier macht uitoefenen over mensen,’ zei Nessus. ‘Ze heeft het me proberen uit te leggen, maar ik begreep haar niet.’
‘Ik wel, geloof ik,’ zei Louis. ‘Het zal d’r nog wel aardig gelukt zijn ook. Ze heeft haar eigen equivalent van een tasp.’
Ze moest volkomen krankzinnig zijn geweest toen ze haar stad eindelijk bereikte. Ze nam haar intrek in het gelande politiebureau. Honderden uren had ze nodig voor ze wist hoe de machines ervan werkten. Een van de eerste dingen die ze wist te bereiken was het gebouw in de lucht te krijgen, want de toren, hoewel voorzien van een eigen energiebron, was na de Val van de Steden geland.
‘Er was apparatuur om bestuurders van wagens die de verkeersregels overtraden naar het politiegebouw te trekken,’ zei Nessus. ‘Die zette ze aan. Ze hoopte iemand te pakken te krijgen zoals zij, iemand die de Val van de Steden had overleefd. Ze ging er vanuit dat als hij in een wagen vloog, hij ook beschaafd moest zijn.’
‘Waarom wil ze hem dan hopeloos in de val zien, die wagen van ’m in een zee van verroest metaal zien hangen?’
‘Alleen maar voor het geval dat, Louis. Het is een aanwijzing dat haar gezonde verstand terug begint te komen.’
Louis keek met gefronst voorhoofd neer op het cellenblok onder hen. Ze hadden het karkas van de vogel op een in elkaar gedrukte metalen wagen laten zakken, en Spreker had het meegenomen naar zijn cel. ‘We kunnen dit gebouw lichter maken,’ zei Louis. ‘We kunnen het gewicht bijna halveren.’
‘Hoe?’
‘Door het onderste gedeelte er vanaf te halen. Maar we zullen eerst Spreker daaruit moeten halen. Kun jij Prill zover krijgen?’
‘Ik kan het proberen.’
Zoeker
Halrloprillalar was doodsbang voor Spreker, en Nessus liet haar liever niet buiten de reikwijdte van zijn tasp. Nessus zei dat hij elke keer dat ze Spreker zag de werking van de tasp verhevigde, zodat ze de Kzin uiteindelijk met vreugde zou begroeten. Ondertussen meden beiden zijn gezelschap.
En daarom wachtten Prill en Nessus ergens anders, terwijl Louis en Spreker plat op hun buik op de vloer van het observatiepodium lagen en omlaag keken, het halfduister van het cellenblok in. ‘Ga je gang,’ zei Louis.
De Kzin zette de twee stralen tegelijk aan.
Donder knalde en galmde in het cellenblok. Een fel oplichtend punt verscheen hoog aan de wand, net onder het plafond. De punt gleed langzaam met de klok mee, en liet een gloeiend rood spoor achter.
‘Snij brokken los,’ zei Louis. ‘Als die massa in een stuk loslaat, worden we losgeschud als vlooien op een kaalgeschoren hond.’ Gehoorzaam begon Spreker onder een andere hoek te snijden. Toch zwaaide het gebouw nog vervaarlijk heen en weer toen het eerste brok kabel en constructieplastic naar beneden stortte. Louis drukte zich dicht tegen de vloer. Door het gat zag hij zonlicht, en stad, en mensen.
Hij kon pas recht naar beneden kijken toen een stuk of zes brokken naar beneden waren gevallen.
Hij zag een altaar van hout, en een maquette van een zilverachtig metaal in de vorm van een vlakke rechthoek met een parabool er overheen. Een ogenblik zag hij het, het volgende daverde een brok cellen ernaast en deed de stukken alle kanten op spatten. Toen was het alleen nog maar zaagsel en platgeslagen flarden zilver. Maar de mensen waren allang gevlucht.
‘Mensen!’ zei hij tegen Nessus. ‘In het hart van een lege stad, kilometers van hun akkers! Drigg, het moet ze de hele dag kosten om er te komen. Wat waren ze in vredesnaam aan het doen?’
‘Ze vereren de godin Halrloprillalar. Ze zorgen voor Prills voedsel.’
‘Aha. Offeranden.’
‘Natuurlijk. Wat geeft ’t, Louis?’
‘Ze hadden geraakt kunnen worden door die stukken puin.’
‘Misschien zijn er ook wel een paar geraakt.’
‘En ik dacht dat ik Teela zag, daar. Heel even maar.’
‘Nonsens, Louis. Zullen we gaan kijken hoe goed het gebouw nu kan worden verplaatst?’
De cyclette van de poppenspeler was begraven onder een geleiachtige massa van doorzichtig plastic. Nessus ging naast het niet door plastic bedekte instrumentenpaneel staan. Door het grote raam hadden ze een imposant uitzicht over de stad: de havens, de vlakke, rechte torens van het Regeringscentrum, de steeds meer oppervlak in beslag nemende jungle die eens een park moest zijn geweest. Het geheel een kilometer of zo onder hen.
Opeens verschoof het iets, en Louis wankelde even. Nessus had de motor van zijn cyclette aangezet.
De stad gleed langs het raam, steeds sneller. De druk van de versnelling werd wat minder. De topsnelheid scheen ongeveer honderdzestig kilometer per uur te zijn, maar het kasteel bleef volkomen stabiel.
‘We hebben de cyclette op de goede plaats verankerd,’ zei Nessus. ‘De vloer blijft vlak, zoals je ziet, en het geheel vertoont geen neiging om te gaan draaien.’
‘Idioot, dat is het.’
‘Niets dat werkt, is idioot. En waar gaan we nu heen?’
Louis zei niets.
‘Waar gaan we heen, Louis? Spreker en ik hebben geen plannen. Waarheen, Louis?’
‘Stuurboord.’
‘Goed. Pal stuurboord?’
‘Jawel. We moeten voorbij het Oog zien te komen. Daarna gaan we een graad of vijfenveertig tegendraaiwaarts.’
‘Zoek je die stad van de toren die Hemel heette?’
‘Ja. Kun je die vinden?’
‘Dat zou niet al te moeilijk moeten zijn, Louis. We zijn vandaar in drie uur hierheen gevlogen; binnen dertig uur zouden we weer 1 bij de toren moeten zijn. En dan?’
Dat hangt er van af.’
‘De bladeter schijnt er vrede mee te hebben te doen wat jij wilt,’ zei Spreker.
De cyclette zoemde zachtjes tegen zichzelf, een paar meter van hen vandaan. Het landschap gleed langs het grote raam. De Oog-storm was naast hen zichtbaar, de grijze blik groot en angstaanjagend.
‘De bladeter is volkomen geschift,’ zei Louis. ‘Ik hoop dat jij er anders over denkt.’
‘Zeker niet. Als jij een doel hebt, dan ben ik bereid je te volgen. Maar als er misschien gevochten gaat worden, dan moet ik er wel iets vanaf weten.’
‘Um.’
‘Ik moet er hoe dan ook iets van af weten, zodat ik tot een besluit kan komen of er gevochten gaat worden.’
‘Mooi geformuleerd.’
Spreker wachtte.
‘We gaan achter dat schaduw-vlakdraad aan,’ zei Louis. ‘Er moeten op zijn minst duizenden kilometers van dat draad zijn, meer dan we ooit nodig hebben voor wat ik van plan ben.’
‘Wat ben je van plan, Louis?’
‘Ik ben van plan dat draad te pakken te krijgen. Waarschijnlijk krijgen we het gewoon van de mensen daar, als Prill het beleefd vraagt, en Nessus z’n tasp gebruikt.’
‘En daarna?’
‘Daarna gaan we uitvinden hoe gek ik eigenlijk wel ben.’
De toren zweefde naar stuurboord als een stoomschip in de lucht. Sterreschepen waren niet zo ruim. En in de hele bekende ruimte was er geen luchtschip dat hiermee te vergelijken viel. Ze hadden zes dekken tot hun