heeft. Het soort dat zijn vijand vanuit een schuilplaats in de rug schiet.’ Illyan glimlachte verbaasd. ‘Neemt u me niet kwalijk, mevrouw, maar dat klinkt niet als de Vordarian die ik ken. Ik heb hem altijd meer het openlijk doordouwerige type gevonden.’
Hoe erg moest hij gekrenkt zijn, hoe vurig verlangen, om van een doordouwerige man subtiel te worden? Ze wist het niet zeker. Omdat hij niet wist hoe gelukkig Aral met haar was, had Vordarian misschien niet door hoe wreed zijn aanval op dat geluk was. En gingen persoonlijke en politieke vijandschap noodzakelijkerwijze samen? Nee. De haat van de man was intens geweest, en zijn aanval weliswaar verkeerd, maar nauwkeurig gericht. ‘Verplaats hem naar je korte lijst,’ zei ze.
Illyan opende zijn hand; het was niet enkel een gebaar van verzoening, aan zijn gezicht te zien werd er een bepaalde gedachtegang in werking gezet. ‘Goed dan, mevrouw.’
ZES
Cordelia keek hoe de schaduw van de lichtvlieger over de grond onder hen schoof, een smalle vlek die naar het zuiden wees. De pijl trilde over akkers, beekjes, rivieren en stoffige wegen; het wegennet was rudimentair, achtergebleven, de ontwikkeling ervan was met een schok tot stilstand gekomen toen er aan het eind van de tijd van de Afzondering met de toevloed van galactische technologieen ook priveluchtvervoer was gekomen. Strengen van spanning in haar nek wonden zich verder los bij elke kilometer extra die er tussen hen en de hectische broeikasatmosfeer van de hoofdstad ontstond. Een dagje op het platteland was een uitstekend idee, dat had ze veel eerder moeten doen. Ze wilde alleen dat Aral met haar mee had kunnen komen. Sergeant Bothari herkende een of ander orientatiepunt op de grond en liet de lichtvlieger licht overhellen om hem op een nieuwe koers te brengen. Droesjnakovi, die naast Cordelia achterin zat, hield zich stijf rechtop in een poging niet tegen haar aan te leunen. Dokter Henri, die voorin zat met de sergeant, keek bijna net zo geinteresseerd door de glazen kap naar buiten als Cordelia.
Dokter Henri draaide zich half om en praatte over zijn schouder tegen Cordelia. ‘Ik dank u heel hartelijk voor de uitnodiging voor de lunch, vrouwe Vorkosigan. Het is een uitzonderlijk voorrecht het landhuis van de Vorkosigans te bezoeken.’
‘O ja?’ vroeg Cordelia. ‘Ik weet dat ze geen drommen mensen ontvangen, maar de paardrijvrienden van graaf Pjotr komen regelmatig langs. Boeiende dieren.’ Cordelia dacht hier even over na en besloot toen dat dokter Henri zonder dat het hem gezegd werd zou beseffen dat ‘boeiende dieren’ op de paarden sloeg en niet op de vrienden van graaf Pjotr. ‘Als u ook maar een spoor van interesse toont, zal graaf Pjotr u waarschijnlijk persoonlijk een rondleiding door de stallen geven.’
‘Ik heb de generaal nog nooit ontmoet.’ Dokter Henri leek geintimideerd bij het vooruitzicht en frunnikte aan de kraag van zijn dagelijks tenue. Als onderzoeker bij het Keizerlijke Militaire Hospitaal had Henri vaak genoeg met hooggeplaatsten te maken om niet onder de indruk te zijn; het moest komen door al die Barrayaraanse geschiedenis die aan Pjotr kleefde.
Pjotr had zijn huidige rang verworven toen hij tweeentwintig jaar oud was, door tegen de Cetagandanen te vechten in de felle guerrillaoorlog die destijds woedde in het Dendarii-gebergte, dat nu net blauw zichtbaar werd aan de zuidelijke horizon. Een hoge rang was alles wat de toenmalige keizer Dorca Vorbarra hem op dat ogenblik kon geven; van tastbaarder middelen als versterking, voorraden en betaling was geen sprake in dat uur van wanhoop. Twintig jaar later had Pjotr de loop van de Barrayaraanse geschiedenis opnieuw veranderd door ervoor te zorgen dat Ezar Vorbarra aan de macht kwam in de burgeroorlog die keizer Joeri de Dwaze ten val had gebracht. Niet bepaald een doorsneelid van de militaire staf, generaal Pjotr Vorkosigan, welke maatstaven je ook aanhield.
‘Hij is gemakkelijk in de omgang,’ verzekerde Cordelia dokter Henri. ‘Zeg gewoon iets bewonderends over de paarden en stel een paar sturende vragen over de oorlogen, dan kun je je ontspannen en de rest van de tijd luisteren.’
Henri trok zijn wenkbrauwen op en hij zocht op haar gezicht naar een spoor van ironie. Henri was een scherpzinnige man. Cordelia glimlachte vrolijk.
Bothari keek zwijgend naar haar in de spiegel boven zijn controlepaneel, zag Cordelia. Alweer. De sergeant leek vandaag gespannen. De houding van zijn handen en de strakgetrokken spieren in zijn nek verraadden hem. In Bothari’s doffe gele ogen viel nooit iets te lezen; ze lagen diep, te dicht bij elkaar en niet precies even hoog boven zijn scherp afgetekende jukbeenderen en lange smalle kaak. Ongerustheid over het bezoek van de dokter? Begrijpelijk.
Het land onder hen was glooiend, maar werd al snel kreukelig met de ruige heuvels van het merengebied. Daarachter rezen de bergen op, en Cordelia dacht dat ze in de verte een glimp opving van vroege sneeuw op de hoogste pieken. Bothari liet de vlieger over drie opeenvolgende heuvelruggen wippen en daarna weer overhellen om een smal dal in te vliegen. Nog een paar minuten, een duik over een volgende rug, en daar was het lange meer. Een enorme wirwar van uitgebrande vestingwerken vormde een zwarte kroon op een landtong, en daaronder lag een dorpje. Bothari zette de vlieger keurig aan de grond in een cirkel die op het asfalt van de breedste straat van het dorp was geverfd.
Dokter Henri pakte zijn dokterstas. ‘Het onderzoek zal maar een paar minuten duren,’ zei hij geruststellend tegen Cordelia, ‘dan kunnen we verder gaan.’
‘Uw kleine meid is heel lief geweest vanochtend,’ vertelde vrouw Hysopi de sergeant. ‘Ze heeft haar hele flesje leeggedronken en is net in bad geweest. Deze kant op, dokter. Ik hoop dat alles goed met haar is…’
Ze ging voorop de smalle trap op. Een slaapkamer was duidelijk van haarzelf; de andere, met een groot raam dat over de daken heen uitzicht bood op het meer, was kortgeleden veranderd in een kinderkamer. Een donkerharige baby met grote bruine ogen lag geluidjes tegen zichzelf te maken in een wieg. ‘Grote meid,’ zei vrouw Hysopi met een glimlach terwijl ze haar oppakte. ‘Zeg je pappie eens gedag, Elena? Snoepje van me.’
Bothari kwam niet verder naar binnen dan tot op de drempel en keek bedachtzaam naar het kind. ‘Haar hoofd is een stuk gegroeid,’ merkte hij na een tijdje op.
‘Dat gebeurt meestal, als ze tussen de drie en vier maanden oud zijn,’ zei vrouw Hysopi instemmend.
Dokter Henri legde zijn instrumenten op het lakentje in de wieg en vrouw Hysopi bracht de baby weer terug en begon haar uit te kleden. De twee begonnen een technisch gesprek over flesvoeding en ontlasting, en Bothari liep rond door het kamertje en keek om zich heen zonder iets aan te raken. Hij zag er vreselijk groot en misplaatst uit tussen de kleurrijke en kleine babyspulletjes, donker en gevaarlijk in zijn bruin-met-zilveren uniform. Zijn hoofd streek langs het schuin aflopende plafond en hij trok zich voorzichtig terug naar de deur. Cordelia hing nieuwsgierig over de schouders van Henri en Hysopi, en keek hoe het kleine meisje lag te kronkelen en pogingen deed zich om te rollen. Baby’s. Binnenkort zou ze er zeil ook een hebben. Als in een reactie op deze gedachte bewoog hij in haar buik. Pjotr Miles was gelukkig nog niet sterk genoeg om zich los te worstelen uit een papieren zak, maar als hij zich in dit tempo bleef ontwikkelen, zouden de laatste paar maanden slapeloos worden. Ze wilde dat ze de oudercursus had gevolgd toen ze nog op Kolonie Beta was, ook al wilde ze toen nog geen vergunning aanvragen. Maar Barrayaraanse ouders leken het zonder voorbereiding af te kunnen. Vrouw Hysopi had het in de praktijk geleerd en ze had nu drie volwassen kinderen. ‘Verbazingwekkend,’ zei dokter Henri terwijl hij hoofdschuddend zijn bevindingen opschreef. ‘Een volkomen normale ontwikkeling, voor zover ik kan zien. Niets waaruit je ook maar kunt opmaken dat ze uit een kunstmatige baarmoeder komt.’